ECLI:NL:HR:2005:AS6160

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03176/04 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis en arrest inzake overtreding Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 25 november 2002, alsmede van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 24 juni 2003. De aanvrager, geboren in 1965 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld wegens overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Het Gerechtshof had het vonnis van de Rechtbank vernietigd en de aanvrager vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, terwijl het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vervolging met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde.

De aanvrage tot herziening werd ingediend door mr. A.J. Van, advocaat te Amersfoort. De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage en concludeerde dat deze niet tot herziening kon leiden. Dit was te wijten aan het feit dat het vonnis van de Rechtbank door het Gerechtshof was vernietigd en het arrest van het Gerechtshof niet als een in kracht van gewijsde gegane einduitspraak kon worden beschouwd in de zin van artikel 457, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de aanvrage niet worden ontvangen.

De Hoge Raad verklaarde de aanvrage niet-ontvankelijk, wat betekent dat de herziening van het eerdere vonnis en arrest niet werd toegestaan. Deze uitspraak werd gedaan door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.

Uitspraak

8 februari 2005
Strafkamer
nr. 03176/04 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 25 november 2002, nummer 05/070037-98, alsmede van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 24 juni 2003, nummer 21/003876-02, ingediend door mr. A.J. Van, advocaat te Amersfoort, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraken waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft in haar vonnis de aanvrager veroordeeld wegens "overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994". Het Gerechtshof heeft voornoemd vonnis vernietigd en in zijn arrest de aanvrager vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
De aanvrage zal niet tot herziening kunnen leiden, reeds omdat het vonnis van de Rechtbank door het Hof is vernietigd en het arrest van het Gerechtshof niet is een in kracht van gewijsde gegane einduitspraak houdende veroordeling in de zin van art. 457, eerste lid, Sv. De aanvrage kan derhalve niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 8 februari 2005.