ECLI:NL:HR:2005:AS6160
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Herziening van een vonnis en arrest inzake overtreding Wegenverkeerswet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 25 november 2002, alsmede van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 24 juni 2003. De aanvrager, geboren in 1965 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld wegens overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Het Gerechtshof had het vonnis van de Rechtbank vernietigd en de aanvrager vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, terwijl het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vervolging met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde.
De aanvrage tot herziening werd ingediend door mr. A.J. Van, advocaat te Amersfoort. De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage en concludeerde dat deze niet tot herziening kon leiden. Dit was te wijten aan het feit dat het vonnis van de Rechtbank door het Gerechtshof was vernietigd en het arrest van het Gerechtshof niet als een in kracht van gewijsde gegane einduitspraak kon worden beschouwd in de zin van artikel 457, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de aanvrage niet worden ontvangen.
De Hoge Raad verklaarde de aanvrage niet-ontvankelijk, wat betekent dat de herziening van het eerdere vonnis en arrest niet werd toegestaan. Deze uitspraak werd gedaan door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.