ECLI:NL:HR:2005:AS6161

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03194/04 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De aanvrager, geboren in 1956 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor valsheid in geschrift tot twee maanden gevangenisstraf. Deze veroordeling was het resultaat van een hoger beroep, waarbij een eerder vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 20 september 1995 werd vernietigd.

De aanvrage tot herziening is ingediend op basis van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat stelt dat herziening kan plaatsvinden op grond van nieuwe feiten of omstandigheden die niet tijdens het oorspronkelijke proces aan het licht zijn gekomen. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten van artikel 459 Sv, dat voorschrijft dat de aanvrage moet steunen op feitelijke omstandigheden en een opgave van bewijsmiddelen moet bevatten.

De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage niet-ontvankelijk was, omdat de gestelde omstandigheden niet als feitelijke grondslag voor herziening konden dienen. De aanvrager had geen nieuwe bewijsmiddelen aangedragen die de eerdere veroordeling konden ondermijnen. Hierdoor werd de aanvrage tot herziening afgewezen, en bleef de oorspronkelijke veroordeling in stand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt, met medewerking van de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

8 februari 2005
Strafkamer
nr. 03194/04 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 juli 1998, nummer 23/003311-95, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 20 september 1995 - de aanvrager ter zake van "valsheid in geschrift" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Bedoelde omstandigheden of omstandigheid moeten van feitelijke aard zijn.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niet een beroep op een feitelijke omstandigheid als hiervoor bedoeld en evenmin een opgave van bewijsmiddelen waaruit van zodanige omstandigheid kan blijken. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 februari 2005.