ECLI:NL:HR:2005:AS7053

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/244HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake leaseovereenkomst en onderhoudsovereenkomst tussen Combi Huizen en Spector Nederland B.V.

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [Eiser], handelend onder de naam Combi Huizen, en Spector Nederland B.V. over een leaseovereenkomst en een onderhoudsovereenkomst met betrekking tot een Agfa Minilab MSC 101. Spector heeft [Eiser] gedagvaard voor de kantonrechter te Hilversum, waarbij zij vorderingen heeft ingesteld tot verklaring voor recht van eigendom van het leaseobject, teruggave daarvan, en betaling van een bedrag van ƒ 131.484,18, vermeerderd met rente en kosten. [Eiser] heeft de vordering bestreden en in reconventie schadevergoeding gevorderd wegens onrechtmatig beslag, alsook betaling van andere bedragen. De kantonrechter heeft de vorderingen van Spector in conventie toegewezen en die van [Eiser] in reconventie afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft [Eiser] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Amsterdam, die de vorderingen van Spector heeft bekrachtigd en [Eiser] heeft veroordeeld tot betaling van ophaalkosten. [Eiser] heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de essentiële stellingen van [Eiser]. De Hoge Raad heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.

De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat Spector in de kosten van het geding in cassatie moet worden veroordeeld, en heeft deze kosten begroot op € 2.086,58 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 3 juni 2005.

Uitspraak

3 juni 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/244HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], tevens handelende onder de naam Combi Huizen,
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. F. Damsteegt,
t e g e n
SPECTOR NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Spector - heeft bij exploot van 27 juni 1997 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de kantonrechter te Hilversum en na vermeerdering van eis bij conclusie van repliek gevorderd:
- te verklaren voor recht dat zij bij uitsluiting als eigenaar rechthebbende is van het leaseobject Agfa Minilab MSC 101 en deswege gerechtigd tot terugbekomst daarvan;
- te gelasten dat [eiser] zomede de in het petitum van de dagvaarding genoemde bewarende partij zullen gehengen en gedogen dat het leaseobject ter vrije beschikking aan Spector zal worden afgestaan;
- [eiser] te veroordelen om aan Spector te betalen een bedrag van ƒ 131.484,18 in hoofdsom, ƒ 3.536,68 aan contractuele rente van 1% per maand tot en met 30 mei 1997 en de buitengerechtelijke incassokosten van ƒ 7.161,78, het totaal te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand daarover vanaf 31 mei 1997 tot aan de voldoening, en
- [eiser] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de kosten van het beslag.
[Eiser] heeft de vordering bestreden en in reconventie gevorderd Spector te veroordelen tot betaling van:
- ƒ 21.095,-- met rente als schade ten gevolge van het onrechtmatig gelegde beslag;
- ƒ 5.030,-- wegens kosten van de gestelde bankgarantie alsmede betaling van een bedrag nader op te maken bij staat aan toekomstige kosten;
- ƒ 49.000,-- als onverschuldigd betaald op 2 juli 1997.
Voorts heeft [eiser] in voorwaardelijke reconventie gevorderd:
- voor zover in conventie de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen, voor recht te verklaren dat de leaseobjectovereenkomst ontbonden dient te worden beschouwd met ingang van 17 november 1999 (de dag van indiening van de eis in voorwaardelijke reconventie), althans vanaf een door de kantonrechter in redelijkheid te bepalen datum, onder benoeming van een deskundige ter vaststelling van de door Combi Huizen te betalen vergoeding aan Spector.
Spector heeft de vorderingen in (voorwaardelijke) reconventie bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 24 januari 2001 in conventie de vorderingen van Spector hoofdzakelijk toegewezen en in (voorwaardelijke) reconventie de vorderingen van [eiser] afgewezen.
Tegen dit zowel in conventie als in reconventie gewezen vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Amsterdam.
[Eiser] en Spector (voorwaardelijk) hebben in appel hun eis gewijzigd en vermeerderd.
Bij vonnis van 28 april 2004 heeft de rechtbank in conventie voor recht verklaard dat [eiser] een bedrag van € 1.134,45 aan ophaalkosten verschuldigd is en hem veroordeeld tot betaling van laatstvermeld bedrag, voor zover dit bedrag niet reeds is betaald dan wel verrekend, vermeerderd met de contractuele rente daarover vanaf 14 maart 2001. Voorts heeft de rechtbank in conventie en in reconventie voormeld vonnis van de kantonrechter bekrachtigd met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van Spector.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen Spector is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat en mede door mr. R.L.M. van Opstal, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof van het ressort.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in dit geding om de tussen partijen gesloten lease-overeenkomst en onderhoudsovereenkomst met betrekking tot een minilab (voor het ontwikkelen van films en het afdrukken van foto's) dat Spector bij [eiser] heeft geplaatst.
3.2.1 Spector heeft, voorzover in cassatie van belang, in conventie betaling gevorderd van ƒ 131.484,18 in hoofdsom, welk bedrag [eiser] aan haar op grond van de lease-overeenkomst en de onderhoudsovereenkomst verschuldigd zou zijn. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen.
3.2.2 [Eiser] is in hoger beroep - door middel van de grieven X, XV en XVI - opgekomen tegen de verwerping door de kantonrechter van zijn in eerste aanleg gevoerde verweer dat Spector bij de berekening van het door haar gevorderde bedrag in hoofdsom geen rekening heeft gehouden met verrichte betalingen en crediteringen. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank deze verweren, zoals in hoger beroep deels aangevuld, aldus weergegeven, dat volgens [eiser] bij de vaststelling van de hoogte van de hoofdsom rekening moet worden gehouden met (i) een creditnota van ƒ 32.116,66 exclusief BTW met betrekking tot onderhoud over de periode 1 maart 1996 tot 31 juli 1999 (rov. 8.6) en met (ii) door hem aan Spector gedane betalingen tot een bedrag van ƒ 277.460,73, waarop in mindering dient te worden gebracht ƒ 104.831,96 wegens niet geleverde variabele elementen en ƒ 14.837,74 wegens rente, welke bedragen als onverschuldigd zullen worden teruggevorderd (rov. 8.7).
3.2.3 Onderdeel 1 klaagt primair dat de rechtbank zonder enige motivering is voorbijgegaan aan voormelde essentiële stellingen van [eiser]. De klacht slaagt. De rechtbank heeft geen overweging gewijd aan de bedoelde, gemotiveerd naar voren gebrachte, verweren. Het vonnis is dan ook niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.3.1 Ten aanzien van de onderhoudsovereenkomst heeft [eiser] in feitelijke instanties betoogd, voor zover hier van belang, dat hij bij brief van 27 juni 1996 deze overeenkomst per 1 maart 1997 heeft opgezegd, zodat deswege slechts het bedrag van ƒ 6.300,-- aan kosten over het eerste onderhoudsjaar verschuldigd is en niet tevens het bedrag van ƒ 8.000,-- over het tweede onderhoudsjaar, zoals zou gelden indien het contract per 1 maart 1998 zou zijn beëindigd. Spector heeft daartegenover aangevoerd dat zij deze opzeggingsbrief niet heeft ontvangen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de overeenkomst eerst per 1 maart 1998 rechtsgeldig is beëindigd.
3.3.2 In hoger beroep is [eiser] tegen dit oordeel opgekomen door middel van grief II. In dat verband heeft [eiser] onder meer betoogd dat door Spector wordt beaamd dat het contract met ingang van 1 maart 1997 is opgezegd. Daartoe heeft hij zich beroepen op de pleitnotitie van de raadsman van Spector in het kort geding van 1 juli 1997. Deze pleitnotitie (productie 3 bij memorie van grieven) houdt op pagina 2 in:
"Uiteraard verzette Combi Huizen (dat is: [eiser], Hoge Raad) zich ook weer consequent tegen de gestipuleerde kosten van het onderhoudscontract. Dat contract is trouwens later weer geannuleerd. De gerelateerde kosten zijn door Spector welwillend als altijd teruggebracht naar ƒ 6.300,-- in plaats van ƒ 8.000,--."
[Eiser] stelt dat uit deze passage volgt dat Spector heeft bevestigd dat het onderhoudscontract was geannuleerd en dat deze opzegging/annulering, gelet op de datum van de pleidooien, slechts een opzegging tegen 1 maart 1997 kan zijn geweest.
3.3.3 In rov. 11.4 heeft de rechtbank dienaangaande overwogen:
"Tegen de betwisting door Spector dat [eiser] het onderhoudscontract tijdig heeft opgezegd tegen 1 maart 1997 heeft [eiser] geen (concreet) bewijs aangeboden van zijn stelling, zodat de rechtbank met de kantonrechter van oordeel is dat het onderhoudscontract eerst tegen 1 maart 1998 is geëindigd. [Eiser] heeft in dit verband nog wel gewezen op het door Spector ingenomen standpunt zoals verwoord in de pleitnotitie in kort geding van 1 juli 1997, doch hierin is door Spector niet meer gezegd dan dat de kosten waren teruggebracht van ƒ 8.000,= naar ƒ 6.300,=. Hieruit blijkt echter nog niet dat Spector akkoord was met opzegging tegen 1 maart 1997. Zoals tussen partijen vaststaat is [eiser] uit hoofde van het onderhoudscontract tot 1 maart 1998 een bedrag van ƒ 14.300,= aan Spector verschuldigd."
3.3.4 Onderdeel 2.2 - onderdeel 2.1 bevat slechts een inleiding - bevat de klacht dat de rechtbank haar oordeel onvoldoende (begrijpelijk) heeft gemotiveerd, nu zij geen kenbare aandacht heeft besteed aan de desbetreffende passage uit de pleitnotitie, waarin door de raadsman van Spector op 1 juli 1997 wordt medegedeeld dat het onderhoudscontract is geannuleerd, terwijl voor de door [eiser] gestelde opzegging geen akkoord van Spector is vereist.
3.3.5 De klacht is gegrond. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is het oordeel van de rechtbank niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat de desbetreffende passage uit de pleitnotitie van 1 juli 1997 geen andere uitleg toelaat dan dat Spector ervan uitging dat de onderhoudsovereenkomst vóór die datum reeds was geannuleerd, dat in die passage een verschuldigd bedrag van ƒ 6.300,-- wordt genoemd, welk bedrag overeenkomt met de kosten over het eerste onderhoudsjaar en zou stroken met een beëindiging per 1 maart 1997, en in beginsel voor een rechtsgeldige opzegging van een duurovereenkomst als de onderhavige geen instemming van de wederpartij is vereist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 28 april 2004;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Spector in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 2.086,58 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 3 juni 2005.