ECLI:NL:HR:2005:AS7552

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02160/04 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van vorderingen tot verlenging van de gevangenhouding en wijziging van de grondslag voor voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de vordering tot verlenging van de gevangenhouding van de verdachte, waarbij de officier van justitie tevens een wijziging van de grondslag voor de voorlopige hechtenis heeft gevorderd op basis van artikel 67b van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelt dat vorderingen tot verlenging van de gevangenhouding doorgaans voor enkelvoudige behandeling in aanmerking komen, maar dat dit niet geldt wanneer de officier van justitie ook een wijziging van de grondslag vordert. In dat geval dient de behandeling meervoudig te geschieden, omdat de wijziging van de grondslag voor de vrijheidsbeneming een ingrijpende beslissing is. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het Hof, omdat deze niet heeft voldaan aan de vereisten van meervoudige behandeling. De Hoge Raad benadrukt dat na de vernietiging van de beschikking van de rechtbank, het Hof zelf een oordeel had moeten geven over de vordering tot verlenging van de gevangenhouding en de vordering ex artikel 67b, hetgeen niet is gebeurd. De middelen van de verdachte worden verworpen, en het beroep wordt afgewezen.

Uitspraak

19 april 2005
Strafkamer
nr. 02160/04 B
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 juni 2004, nummer 09/757284-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
Het Hof heeft in hoger beroep vernietigd een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 2 juni 2004, waarbij de op de voet van art. 66, derde lid, Sv ingediende vordering tot verlenging van de gevangenhouding en de op de voet van art. 67b, eerste lid, Sv ingediende vordering zijn toegewezen.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. Na de terechtzitting waarop de conclusie is genomen, is bij de Hoge Raad ingekomen een schrijven van de raadsman van de verdachte, mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het eerste middel klaagt erover dat de beschikking van het Hof onvoldoende met redenen is omkleed. Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de beschikking van de Rechtbank tot toewijzing van de vordering ex art. 67b Sv had moeten worden genomen door de meervoudige raadkamer. Het derde middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de beschikking van de Rechtbank tot toewijzing van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding ex art. 66, derde lid, Sv had moeten worden genomen door de meervoudige raadkamer. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2. De beschikking van het Hof houdt, voorzover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende in:
"Gezien de akte van de griffier van de rechtbank te 's-Gravenhage van 4 juni 2004 waarbij door [verdachte]
(...)
hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking d.d. 2 juni 2004 van de rechtbank te 's-Gravenhage houdende bevel eerste verlenging van de gevangenhouding en navordering art. 67 b Sv.
(...)
Overwegende, dat het hof de beschikking van de rechtbank van 2 juni 2004 zal vernietigen gelet op artikel 21 lid 5 Sv. Het hof is van oordeel dat de beschikking door de meervoudige kamer genomen had moeten worden.
Beschikkende:
Vernietigt de beschikking van 2 juni 2004 waarvan beroep."
3.3. Voor de beoordeling van de middelen zijn onder meer de volgende wettelijke bepalingen van belang, zoals deze luidden ten tijde van de beschikking van het Hof van 24 juni 2004.
- Art. 21 Sv:
"1. In alle gevallen waarin niet de beslissing door het rechterlijk college op de terechtzitting is voorgeschreven of aldaar ambtshalve wordt genomen, geschiedt de behandeling door de raadkamer. (...)
2. De raadkamer is als volgt samengesteld:
a. bij de rechtbanken uit drie leden of, indien het vijfde lid, eerste volzin van toepassing is, uit één lid;
(...)
5. Behandeling door een enkelvoudige kamer van de rechtbank kan geschieden indien de zaak van eenvoudige aard is. Behandeling door een enkelvoudige kamer vindt in elk geval plaats, indien de kantonrechter de zaak behandelt en beslist. Behandeling door een meervoudige kamer vindt in elk geval plaats, indien het betreft de behandeling van beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris, alsmede van de vordering van het openbaar ministerie tot gevangenhouding of gevangenneming als bedoeld in artikel 65 en 66a.
(...)"
- Art. 67b Sv:
"1. Indien tijdens de ten uitvoerlegging van de voorlopige hechtenis de officier van justitie overgaat tot vervolging of verdere vervolging ter zake van nog een ander feit dan hetwelk in het bevel tot voorlopige hechtenis is omschreven ofwel uitsluitend voor een met het in dat bevel omschreven feit samenhangend feit en voor dit andere feit voorlopige hechtenis kan worden bevolen kan hij bij de vordering tot gevangenhouding of de verlenging daarvan vorderen dat de voorlopige hechtenis mede onderscheidenlijk alleen voor dat andere feit wordt bevolen.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde vordering wordt toegewezen, wordt het andere feit geacht te zijn opgenomen in de omschrijving bedoeld in het tweede lid van artikel 78.
(...)"
3.4. 's Hofs oordeel dat de beschikking van de Rechtbank tot toewijzing van de vordering als bedoeld in art. 67b, eerste lid, Sv moet worden vernietigd, berust op de opvatting dat die beschikking, gelet op art. 21, vijfde lid, Sv niet door de enkelvoudige kamer had mogen worden genomen.
3.5.1. De Nota van Wijziging bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Wegenverkeerswet en de Wet op de economische delicten in verband met herziening van de raadkamerprocedure houdt ten aanzien van art. 21 Sv onder meer het volgende in:
"Twee groepen beslissingen dienen evenwel altijd meervoudig te worden genomen. Het betreft de beslissing op de vorderingen tot gevangenhouding of gevangenneming (artikel 65, eerste lid WvSv). Het ingrijpende karakter van de toepassing van dit dwangmiddel voor langere duur - meestal dertig dagen - rechtvaardigt dat de beslissing meervoudig wordt genomen. De eerste beslissing omtrent de gevangenhouding is doorgaans van beslissend belang voor de vraag of de voorlopige hechtenis doorloopt tot aan de terechtzitting. Dit geldt niet in alle gevallen waarin een vordering tot verlenging van de gevangenhouding aan de orde is. In de praktijk blijkt dat een aanzienlijk aantal van deze vorderingen als een hamerstuk wordt afgedaan. Het betreft met name de gevallen waarin de ernst van het delict al of niet in combinatie met gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid de grondslag vormt voor de toepassing van de voorlopige hechtenis. Hetzelfde geldt voor verdachten die - mede - op grond van het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats in voorlopige hechtenis worden gehouden. De beoordeling van de verlenging betreft dan veelal de vraag of de grond(en) nog bestaat of bestaan alsmede of de lengte van het voorarrest de duur van de naar verwachting op te leggen gevangenisstraf niet zal overtreffen. Dergelijke beslissingen lenen zich doorgaans voor enkelvoudige behandeling."
(Kamerstukken II 1992-1993, 22 584, nr. 7, blz. 3-4)
3.5.2. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafvordering (herziening bepalingen inzake gevallen waarin en gronden waarop voorlopige hechtenis kan worden toegepast) houdt ten aanzien van art. 67b Sv onder meer het volgende in:
"Deze bepaling beoogt de officier van justitie de bevoegdheid toe te kennen tijdens de tenuitvoerlegging van een bevel tot voorlopige hechtenis aan de gevallen waarvoor dit bevel is gegeven nieuwe gevallen toe te voegen, dan wel het feit te wijzigen.
Zoals in het algemeen gedeelte al uiteen is gezet is dit niet alleen doelmatig, maar ook in het belang van de verdachte, nu wordt voorkomen dat er meerdere bevelen tot voorlopige hechtenis naast elkaar bestaan. Het bevordert bovendien het gelijktijdig of gevoegd behandelen door dezelfde rechter van de feiten waarvoor de verdachte wordt vervolgd. Het ligt dan ook voor de hand de mogelijkheid tot een nadere vordering voorlopige hechtenis te beperken tot de periode voorafgaand aan het tijdstip van betekening van de inleidende dagvaarding.
(...)
Door de artikelen 77 en 78 Sv van overeenkomstige toepassing te verklaren, zal de verdachte bij de toewijzing van de vordering tot uitbreiding dan wel wijziging van de voorlopige hechtenis terzake van een feit, waarvoor de officier van justitie heeft beslist de verdachte eveneens te vervolgen of de vervolging voort te zetten, moeten worden gehoord en zal de toewijzing van de vordering aan de motiveringseisen van artikel 78 moeten voldoen. Krachtens de bestaande regeling is het openbaar ministerie bevoegd wijziging van de gronden te vorderen bij een verlenging van een bevel tot voorlopige hechtenis."
(Kamerstukken II 1992-1993, 23 178, nr. 3, blz. 10)
3.6.1. De enkelvoudige raadkamer van de rechtbank is op grond van art. 21, vijfde lid, Sv bevoegd tot de behandeling van een zaak indien deze van eenvoudige aard is.
Behandeling door een meervoudige raadkamer vindt ingevolge datzelfde artikel in elk geval plaats indien het betreft de vordering tot gevangenhouding.
3.6.2. Uit de hiervoor onder 3.5.1 weergegeven wetsgeschiedenis blijkt dat met betrekking tot vorderingen tot verlenging van de gevangenhouding is geoordeeld dat deze zich doorgaans lenen voor enkelvoudige behandeling, omdat daarbij veelal alleen aan de orde is of de grond(en) voor de voorlopige hechtenis nog aanwezig is (zijn) en of de duur van de voorlopige hechtenis de (bij veroordeling) naar verwachting op te leggen gevangenisstraf niet zal overtreffen. Met enkelvoudige behandeling kan echter niet worden volstaan in het geval de officier van justitie bij de vordering tot verlenging van de gevangenhouding tevens op de voet van art. 67b, eerste lid, Sv vordert dat de voorlopige hechtenis mede, onderscheidenlijk alleen voor een of meer andere feiten wordt bevolen. Een beslissing op een dergelijke vordering die neerkomt op een wijziging van de grondslag voor de verdere vrijheidsbeneming is in zoverre vergelijkbaar met de beslissing op een vordering tot gevangenhouding, welke op grond van het vijfde lid van art. 21 Sv meervoudig dient te worden behandeld.
Redelijke wetstoepassing brengt mee dat ook de in art. 67b, eerste lid, Sv voorziene vordering door de meervoudige raadkamer wordt behandeld. Het desbetreffende oordeel van het Hof in dus juist. Dit brengt mee dat het tweede middel vergeefs is voorgesteld.
3.7. Het derde middel berust op een onjuiste lezing van 's Hofs beschikking. Gelet op art. 67b, tweede lid, Sv in verbinding met art. 78, tweede lid, Sv berustte immers na de toewijzing van de vordering als bedoeld in art. 67b, eerste lid, Sv de toewijzing van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding op de overeenkomstig eerstbedoelde vordering gewijzigde grondslag. Op grond daarvan moet de bestreden beschikking aldus worden verstaan dat het Hof ook de beschikking van de Rechtbank voorzover deze de verlenging van de gevangenhouding inhield, heeft vernietigd. In 's Hofs beschikking ligt besloten het oordeel dat in het geval dat bij een vordering tot verlenging van de gevangenhouding tevens een vordering als bedoeld in art. 67b, eerste lid, Sv is gedaan, beide - met elkaar in verband staande - vorderingen door een meervoudige raadkamer van de rechtbank dienen te worden behandeld. Dat oordeel is juist.
3.8. Het eerste middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.9. Uit het voorgaande vloeit voort dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Opmerking verdient dat het Hof na vernietiging van de beschikking van de Rechtbank zelf een oordeel had moeten geven over de vordering tot verlenging van de gevangenhouding en over de vordering als bedoeld in art. 67b, eerste lid, Sv, hetgeen niet is geschied. Over dit verzuim wordt in de schriftuur echter niet geklaagd.
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2005.