ECLI:NL:HR:2005:AT2622
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- P. Neleman
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van cassatieberoep tegen tussenarrest in civiele procedure
In deze zaak heeft eiser, handelende onder de naam [A] Aannemingsbedrijf, verweerster gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam met de vordering om een bedrag van ƒ 334,85 te betalen, inclusief rente en kosten. Verweerster is niet verschenen, waarna de kantonrechter op 3 oktober 2000 een verstekvonnis heeft uitgesproken ten gunste van eiser. Verweerster heeft op 3 juni 2003 verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis, met het verzoek om vernietiging van het vonnis en ontheffing van de veroordeling. De kantonrechter heeft een comparitie van partijen gelast, maar eiser heeft hoger beroep ingesteld tegen een tussenvonnis van 15 juli 2003. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft op 22 juni 2004 eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het hof.
De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda was dat eiser niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en geoordeeld dat het bestreden arrest geen beslissing bevat die aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde maakt. Aangezien het gaat om een tussenarrest, kan beroep in cassatie slechts tegelijk met het eindarrest worden ingesteld, tenzij het hof anders heeft bepaald. Dit was hier niet het geval, waardoor eiser niet in zijn cassatieberoep kon worden ontvangen. De Hoge Raad heeft eiser bovendien in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van verweerster op nihil zijn begroot.