ECLI:NL:HR:2005:AT2622

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/299HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • P. Neleman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep tegen tussenarrest in civiele procedure

In deze zaak heeft eiser, handelende onder de naam [A] Aannemingsbedrijf, verweerster gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam met de vordering om een bedrag van ƒ 334,85 te betalen, inclusief rente en kosten. Verweerster is niet verschenen, waarna de kantonrechter op 3 oktober 2000 een verstekvonnis heeft uitgesproken ten gunste van eiser. Verweerster heeft op 3 juni 2003 verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis, met het verzoek om vernietiging van het vonnis en ontheffing van de veroordeling. De kantonrechter heeft een comparitie van partijen gelast, maar eiser heeft hoger beroep ingesteld tegen een tussenvonnis van 15 juli 2003. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft op 22 juni 2004 eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het hof.

De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda was dat eiser niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en geoordeeld dat het bestreden arrest geen beslissing bevat die aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde maakt. Aangezien het gaat om een tussenarrest, kan beroep in cassatie slechts tegelijk met het eindarrest worden ingesteld, tenzij het hof anders heeft bepaald. Dit was hier niet het geval, waardoor eiser niet in zijn cassatieberoep kon worden ontvangen. De Hoge Raad heeft eiser bovendien in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van verweerster op nihil zijn begroot.

Uitspraak

24 juni 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/299HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. drs. R.A. van der Hansz,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie, handelende onder de naam [A] Aannemingsbedrijf - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 14 augustus 2000 verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam en gevorderd [verweerster] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 334,85 met rente en kosten zoals in de dagvaarding omschreven.
Nadat [verweerster] niet was verschenen, heeft de kantonrechter bij verstekvonnis van 3 oktober 2000 de vordering van [eiser] toegewezen.
Tegen voormeld verstekvonnis is [verweerster] bij exploot van 3 juni 2003 in verzet gekomen. Daarbij heeft zij gevorderd het verstekvonnis te vernietigen en haar te ontheffen van de jegens haar uitgesproken veroordeling.
[Eiser] heeft de vordering in oppositie bestreden.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 15 juli 2003 een comparitie van partijen gelast.
Tegen dit tussenvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij arrest van 22 juni 2004 heeft het hof [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van de kantonrechter.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerster] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Voor het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1-4 en het hiervoor onder 1 overwogene.
3.2 Het dictum van het bestreden arrest houdt niet een beslissing in die ten opzichte van (een van) de betrokken partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt. Nu het gaat om een tussenarrest, kan volgens het hier toepasselijke art. 401a lid 2 Rv. beroep in cassatie van dit arrest slechts tegelijk met dat van het eindarrest worden ingesteld, aangezien het hof niet anders heeft bepaald en de overige in dit artikel vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn. [Eiser] kan derhalve in zijn cassatieberoep niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 24 juni 2005.