ECLI:NL:HR:2005:AT3030
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-lauwers
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de etikettering van een pand in gebruik bij een ondernemer in algehele gemeenschap van goederen
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997, waarbij de belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 311.050 was opgelegd. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarna de Inspecteur de aanslag handhaafde. Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en verlaagde de navorderingsaanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 182.900, met een bijzonder tarief van 45 procent voor een deel van het inkomen. De Staatssecretaris ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onjuist had geoordeeld over de kwalificatie van het bedrijfspand dat in gebruik was bij de belanghebbende, die gehuwd was in algehele gemeenschap van goederen. De Hoge Raad stelde vast dat het bedrijfspand, dat in zijn geheel dienstbaar was aan de onderneming van de belanghebbende, volledig tot het ondernemingsvermogen van de belanghebbende moest worden gerekend. Het Hof had ten onrechte geoordeeld dat niet meer dan de helft van de waarde van het bedrijfspand tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende kon behoren. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verklaarde het beroep van de Staatssecretaris gegrond, terwijl het beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard.
De Hoge Raad concludeerde dat de zaak afgedaan kon worden en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 1 april 2005.