ECLI:NL:HR:2005:AT3445
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- D.H. Beukenhorst
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Benoeming tot voogdij en de rol van grootouders in het familierecht
In deze zaak hebben de grootouders van een minderjarig kind, geboren op [geboortedatum] 2002, cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Arnhem. De grootouders, die eerder door de kantonrechter waren benoemd tot voogd over het kind, waren niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot wijziging van de voogdij. De kantonrechter had op 1 december 2003 beslist dat de grootouders met ingang van 1 januari 2004 belast zouden worden met de voogdij, maar deze beslissing werd door het hof op 4 mei 2004 vernietigd. Het hof oordeelde dat de wet niet voorziet in een verzoek van grootouders tot wijziging van de voogdij, en dat de grootouders zich niet konden beroepen op de bescherming van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) omdat de band tussen grootouders en kleinkinderen niet automatisch als gezinsleven wordt erkend.
De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof bevestigd en het beroep van de grootouders verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de wet geen ruimte biedt voor een verzoek van grootouders tot wijziging van de voogdij, en dat de belangen van het kind voorop staan in dergelijke zaken. De beslissing van het hof werd als rechtmatig beschouwd, waarbij de Hoge Raad benadrukte dat de bescherming van artikel 8 EVRM niet absoluut is en dat de belangen van het kind altijd de doorslag moeten geven. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspositie van grootouders in voogdijzaken en de toepassing van het familierecht in Nederland.