ECLI:NL:HR:2005:AT3641

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02245/04 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak met betrekking tot cassatie en ontvankelijkheid

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, betreft het een ontbindingszaak waarbij de betrokkene is veroordeeld tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 19.484,82. De uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die op 30 januari 2004 werd gedaan, is in hoger beroep vernietigd. De betrokkene heeft een cassatieberoep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. E.M. Richel, advocaat te Rotterdam. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende cassatieschriftuur, waarbij alleen het vijfde middel van belang was. Dit middel voldeed echter niet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 437 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad oordeelt dat voor een cassatieberoep een duidelijke en stellige klacht over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een vormvoorschrift noodzakelijk is. Aangezien de betrokkene niet binnen de wettelijke termijn een cassatieschriftuur heeft ingediend, kan hij niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen op 4 oktober 2005 door de vice-president en twee raadsheren, en is gepubliceerd in de rechtspraak.

Uitspraak

4 oktober 2005
Strafkamer
nr. 02245/04 P
AGJ/DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, van 30 januari 2004, nummer 20/001930-02, in de strafzaak tegen:
[betrokkene], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Rechtbank te Breda van 15 maart 2002 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 19.484,82.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. E.M. Richel, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als bedoeld in art. 437 Sv. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. In deze zaak is alleen van belang het vijfde middel dat is vervat in de in de drie samenhangende zaken ingediende schriftuur. Dat middel voldoet niet aan bovenbedoeld vereiste.
3.2. Nu de betrokkene tegen de onderhavige uitspraak niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, in verbinding met art. 511h Sv, zodat de betrokkene in het beroep niet kan worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 oktober 2005.