ECLI:NL:HR:2005:AT4065
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- P. Neleman
- Rechtspraak.nl
Cassatie van een verstekvonnis in een civiele procedure met betrekking tot betalingsverplichtingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Modus Financieringen B.V. tegen een verstekvonnis van de rechtbank Utrecht. Modus had de verweerder, die niet verschenen was, gedagvaard voor een vordering tot betaling van een bedrag van ƒ 20.077,38, vermeerderd met vertragingsrente. De rechtbank had de vordering toegewezen, maar de verweerder had verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis. De rechtbank verklaarde de verweerder in zijn verzet niet-ontvankelijk, waarna de verweerder in hoger beroep ging bij het gerechtshof Amsterdam. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van Modus gedeeltelijk toe. Modus ging vervolgens in cassatie bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof een onjuiste opvatting had van het recht met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. De Hoge Raad stelde vast dat het verstekvonnis pas als ten uitvoer gelegd kan worden beschouwd na de eerste uitbetaling onder het derdenbeslag. Dit was van belang voor de ontvankelijkheid van het verzet van de verweerder. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens werd de verweerder in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een juiste interpretatie van de regels omtrent de tenuitvoerlegging van verstekvonnissen, vooral in gevallen van derdenbeslag, en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid van verzet.