ECLI:NL:HR:2005:AT6836

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/240HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overeenkomst tussen advocaat en cliënt op basis van 'no cure no pay'

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser en verweerder over een overeenkomst tussen een advocaat en zijn cliënt, die is gebaseerd op het 'no cure no pay'-principe. Verweerder heeft eiser gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij hij een bedrag van ƒ 37.884,34 vorderde, vermeerderd met wettelijke rente. Eiser heeft de vordering bestreden en in reconventie vorderingen ingesteld tegen verweerder, waaronder de afgifte van dossiers en schadevergoeding. De rechtbank heeft in een tussenvonnis een comparitie van partijen gelast en eiser toegelaten tot bewijslevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard in conventie en de vorderingen in reconventie afgewezen, met veroordeling van eiser in de proceskosten.

Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten in de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, met een specificatie van de kosten aan de zijde van verweerder.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de uitleg van overeenkomsten tussen advocaten en cliënten, vooral in het kader van het 'no cure no pay'-principe. De beslissing benadrukt dat niet alle klachten in cassatie leiden tot een nadere motivering, vooral als deze niet relevant zijn voor de rechtsontwikkeling of rechtseenheid.

Uitspraak

7 oktober 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/240HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.L.C.M. Oomen,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.L. Kleyn.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 30 november 2000 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, voor zover toelaatbaar, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren, [eiser] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 37.884,34, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2000 over de hoofdsom en met veroordeling van [eiser] in de kosten van dit geding.
[Eiser] heeft de vordering bestreden, subsidiair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring en tertiair tot onbevoegdverklaring en zijnerzijds in reconventie gevorderd [verweerder] tot afgifte van de dossiers te bevelen op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 100.000,-- en [verweerder] te veroordelen tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
[Verweerder] heeft de vorderingen in reconventie bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 20 maart 2001 een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 20 juni 2001 [eiser] tot bewijslevering toegelaten. Na enquête heeft de rechtbank bij eindvonnis van 22 januari 2003 zich in conventie onbevoegd verklaard van de vordering kennis te nemen en in reconventie de vorderingen afgewezen met veroordeling van [eiser] in de aan de zijde van [verweerder] gevallen proceskosten.
Tegen het eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 29 april 2004 heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd en [eiser] uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten van het geding in hoger beroep veroordeeld.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
[Verweerder] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 7 oktober 2005.