ECLI:NL:HR:2005:AT7635
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en nieuw feit
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 mei 2003, betreffende een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1994. De belanghebbende was aanvankelijk aangeslagen naar een belastbaar bedrag van ƒ 402.863, maar kreeg een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 720.651, met een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd procent. De Inspecteur verleende echter kwijtschelding tot vijftig procent van deze verhoging. Na bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging, handhaafde de Inspecteur zijn beslissing. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde.
De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad beoordeelt de middelen die door de belanghebbende zijn ingediend. De Inspecteur had in feitelijke aanleg aangevoerd dat een besluit van de Staatssecretaris van Financiën aanleiding gaf tot een landelijk onderzoek in de speelautomatensector, wat nieuw inzicht opleverde in de administratieve gang van zaken. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat er sprake is van een navordering rechtvaardigend feit, zoals bedoeld in artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De overige middelen van de belanghebbende kunnen evenmin tot cassatie leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad beslist dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 17 juni 2005.