ECLI:NL:HR:2005:AT8248

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R04/123HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag en hoofdverblijf van minderjarig kind na echtscheiding met betrekking tot psychische gesteldheid van de moeder

In deze zaak verzoekt de man, verzoeker tot cassatie, de rechtbank te Utrecht om echtscheiding van de vrouw, verweerster in cassatie, en om nevenvoorzieningen met betrekking tot hun minderjarig kind. De vrouw heeft zich gerefereerd aan de echtscheiding, maar heeft zelfstandig verzocht om het hoofdverblijf van het kind bij haar te bepalen en een omgangsregeling voor de man vast te stellen. De rechtbank heeft op 30 juli 2003 de echtscheiding uitgesproken en verdere beslissingen aangehouden. Na rapportage van de raad voor de kinderbescherming heeft de rechtbank op 21 januari 2004 beslist dat het kind zijn gewone verblijfplaats bij de vrouw zal hebben en een omgangsregeling voor de man heeft vastgesteld.

De man heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 12 augustus 2004 de beschikking van de rechtbank heeft bekrachtigd. Hierop heeft de man cassatie ingesteld. De vrouw is in cassatie niet verschenen. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de klachten van de man beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en spreekt de beschikking uit op 14 oktober 2005.

Uitspraak

14 oktober 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/123HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. A.J. van Steensel,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 9 december 2002 gedateerd verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot de rechtbank te Utrecht en verzocht echtscheiding tussen hem en verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - uit te spreken, alsmede te bepalen dat de vrouw zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van der partijen kind en in de kosten van het levensonderhoud van de man.
De vrouw heeft zich gerefereerd ten aanzien van de verzochte echtscheiding en de verzochte nevenvoorzieningen bestreden. Bij wege van zelfstandig verzoek heeft de vrouw de rechtbank - kort weergegeven - verzocht te bepalen dat het kind van partijen zijn dagelijks verblijf bij haar zal hebben en dat een omgangsregeling voor de man wordt vastgesteld en de man partner- en kinderalimentatie betaalt.
De man heeft de zelfstandige verzoeken van de vrouw bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 30 juli 2003 echtscheiding tussen partijen uitgesproken en voor het overige iedere verdere beslissing aangehouden. Nadat de raad voor de kinderbescherming schriftelijk had gerapporteerd, heeft de rechtbank bij eindbeschikking van 21 januari 2004, uitvoerbaar bij voorraad, beslist dat het kind zijn gewone verblijfplaats bij de vrouw zal hebben, een omgangsregeling voor de man vastgesteld zoals omschreven in deze beschikking, en het meer of anders verzochte afgewezen.
Tegen deze eindbeschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 12 augustus 2004 heeft het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw is in cassatie niet verschenen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot
beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 14 oktober 2005.