ECLI:NL:HR:2005:AT9183

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/162HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • P. Neleman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over eigendom en verjaring van grond tussen buren

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Rijpma, de verweerders, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.E. Vermeulen, gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem. Eiser vorderde onder andere te verklaren voor recht dat hij op basis van verjaring eigenaar is van een strook grond tussen zijn perceel en dat van de verweerders. De rechtbank heeft op 10 september 2002 de vorderingen van eiser toegewezen. Verweerders hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 5 februari 2004 het vonnis van de rechtbank heeft vernietigd en de vorderingen van eiser heeft afgewezen. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het hof.

De Hoge Raad heeft op 9 september 2005 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak. De raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman hebben de klachten van eiser beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de in het middel aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd niet verder gemotiveerd, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft eiser bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Deze uitspraak bevestigt de beslissing van het gerechtshof en onderstreept het belang van de rechtsontwikkeling en de rechtszekerheid in eigendomsgeschillen, vooral in het kader van verjaring.

Uitspraak

9 september 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/162HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma,
t e g e n
1. [Verweerder 1] en
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 7 juni 2001 verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. te verklaren voor recht dat [eiser] krachtens verjaring eigenaar is van de strook grond die zich blijkens de kadastrale inmeting van 3 september 1996 bevindt tussen zijn perceel aan de [a-straat 1] te [woonplaats] en de noordgevel van de woonboerderij van [verweerder] c.s. aan het [b-straat 1-3] te [woonplaats], verlopend van circa 52 centimeter aan de zijde van het [b-straat] te [woonplaats] tot circa 45 centimeter aan het andere uiteinde van de boerderij van [verweerder] c.s.;
B. [verweerder] c.s. te bevelen het door hen boven het perceel van [eiser] aangebrachte deurtje met ophangconstructie c.a. binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van ƒ 500,-- per dag voor iedere dag dat zij nalaten aan dit bevel te voldoen;
C. [verweerder] c.s. te bevelen te gehengen en te gedogen dat [eiser] de wand van de schuur gelegen op zijn perceel aan de zijde van het [b-straat] te [woonplaats], tot aan de boerderij van [verweerder] c.s., weer in de oorspronkelijke staat terugbrengt, door de aanwezige wand van de schuur weer door te trekken tot aan hun boerderij, op straffe van een dwangsom van ƒ 500,-- per dag, voor iedere dag dat zij nalaten aan dit bevel te voldoen;
D. [verweerder] c.s. te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting bij wijze van schadevergoeding aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 2.500,-- inclusief B.T.W., zijnde de kosten voor het herstel van de wand van de schuur in de oorspronkelijke staat;
E. [verweerder] c.s. te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van ƒ 3.698,89 inclusief B.T.W. aan buitengerechtelijke kosten;
F. [verweerder] c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure.
[Verweerder] c.s. hebben de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 10 september 2002 de vorderingen toegewezen.
Tegen dit vonnis hebben [verweerder] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 5 februari 2004 heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eiser] alsnog afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring, althans tot verwerping van het beroep.
Partijen hebben van schriftelijke toelichting afgezien.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 12 mei 2005 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op heden aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 9 september 2005.