1 november 2005
Strafkamer
nr. 00554/05 H
JH
Hoge Raad der Nederlanden
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Amsterdam van 18 april 2002, nummer 13/746769-01, van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 25 maart 2003, nummer 13/020485-03, alsmede van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Amsterdam van 26 juli 2004, nummer 13/721178-04 en voorts van een met een transactie afgedane zaak, TRIAS-nummer 195680-02 (730772797), ingediend door mr. M. Saaidi, advocaat te Amsterdam, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraken waarvan herziening is gevraagd
De Kantonrechter in de Rechtbank te Amsterdam heeft de aanvrager bij vonnis van 18 april 2002 ter zake van overtreding van art. 90 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (bord 62/A1), begaan op 23 oktober 2001, op tegenspraak veroordeeld tot een geldboete van € 623,95 subsidiair 12 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam heeft de aanvrager bij vonnis van 25 maart 2003 ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd", begaan op 15 maart 2003, op tegenspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De Kantonrechter in de Rechtbank te Amsterdam heeft de aanvrager bij vonnis van 26 juli 2004 ter zake van overtreding van art. 2.3, derde lid, Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam, begaan op 4 april 2004, bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 150,- subsidiair drie dagen hechtenis.
Voorts is op naam van de aanvrager een transactievoorstel betaald ter zake van overtreding van art. 20 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 tot een bedrag van € 267,73.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat hij in de periode 1998-1999 is beroofd van zijn portemonnee met daarin zijn identiteitsdocumenten en dat een derde gebruik heeft gemaakt van zijn personalia.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage niet-ontvankelijk zal verklaren voorzover het betreft de transactie, de aanvrage kennelijk ongegrond zal verklaren voorzover het betreft de veroordeling in de zaak met parketnummer 13/746769-01 en de aanvraag in zoverre zal afwijzen, de aanvrage gegrond zal verklaren wat betreft de veroordelingen in de zaken met de nummers 13/721178-04 en 13/020485-03, voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde in deze zaken zal bevelen en deze zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat zij op de voet van art. 467 Sv opnieuw zullen worden behandeld en afgedaan.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. De aanvrage zal voorzover deze de met een transactie afgedane zaak betreft, niet tot herziening kunnen leiden, reeds omdat geen sprake is van een einduitspraak houdende veroordeling in de zin van art. 457, eerste lid, Sv. De aanvrage kan derhalve in zoverre niet worden ontvangen (vgl. HR 19 april 2005, LJN AT4646).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover
hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
4.3.1. Ter staving van de onder 2.2 bedoelde stelling wordt gewezen op een bij de aanvrage gevoegde kopie van een ongedateerde schriftelijke verklaring van [verbalisant 1], inspecteur van de regiopolitie Amsterdam/Amstelland, die inhoudt, voorzover voor de beoordeling van de aanvrage van belang:
"Onderwerp: persoonsverwisseling
(...)
In de politiesystemen oa onder xpolnummer 2003 218659 staat vermeld dat er een onbekende man is welke de personalia gebruikt van [aanvrager], geboren [geboortedatum]/1979.
Er zijn inmiddels 2 politiefotonummers bekend bij de politie Amsterdam waarbij ZEER duidelijk te zien is dat de persoon op de foto NIET [aanvrager] is.
[Aanvrager] heeft zich gelegitimeerd middels zijn rijbewijs onder nummer [001]."
4.3.2. Voorts wordt gewezen op een bij de aanvrage gevoegd arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 december 2003, nummer 23-000456-03, waarin het Hof de aanvrager in een andere zaak, met nummer 13/012890-02, heeft vrijgesproken omdat "ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat er in de onderhavige strafzaak sprake is van een persoonsverwisseling". In die zaak ging het evenals in de zaken met de nummers 13/020485-03 en 13/721178-04 om een drugs gerelateerd delict.
4.4. Met betrekking tot de uitspraak van de Kantonrechter van 18 april 2002, nummer 13/746769-01, houden de stukken, voorzover voor de beoordeling van de aanvrage van belang, in dat:
- op 23 oktober 2001 een man die een taxi bestuurde en daarmee de maximumsnelheid overschreed met (na correctie) 86 km per uur, is staande gehouden;
- deze man opgaf te zijn genaamd [aanvrager], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1979, wonende te [a-straat 1 ], [woonplaats], tel nr. [06 nummer] en
- deze man zich legitimeerde met een op zijn naam staand geldig rijbewijs met nr. [001], dat was afgegeven op 24 april 2001.
4.5. In aanmerking genomen dat de aanvrage steunt op de stelling dat de aanvrager in de periode 1998-1999 is beroofd van zijn identiteitsdocumenten, terwijl de persoon die is staande gehouden in de zaak met nummer 13/746769-01 zich heeft gelegitimeerd met een op 24 april 2001 afgegeven rijbewijs waarvan het nummer overeenkomt met het nummer van het rijbewijs waarmee de aanvrager zich blijkens de hiervoor onder 4.3.1 weergegeven verklaring ten overstaan van inspecteur van politie [verbalisant 1] heeft gelegitimeerd, kan het in de aanvrage aangevoerde niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 4.2 vermeld. In zoverre is de aanvrage kennelijk ongegrond en moet deze worden afgewezen.
4.6. Met betrekking tot de uitspraak van de Kantonrechter te Amsterdam van 26 juli 2004 (nummer 13/721178-04) bevindt zich bij de stukken van het dossier een door [verbalisant 2], agent van politie Amsterdam-Amstelland, opgemaakt proces-verbaal van 20 april 2004, dat, kort samengevat en voorzover voor de beoordeling van de aanvrage van belang, inhoudt dat op 4 april 2004 een persoon verdacht van overtreding van art. 2.3, tweede lid, APV Amsterdam is staande gehouden en dat deze persoon opgaf te zijn [aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande. Voorts houdt dit proces-verbaal in: "personalia conform HKS FOTONR PL1300 03 33060". De desbetreffende foto is bij de stukken gevoegd. De stukken houden niet in dat de personalia van de staande gehouden persoon op andere wijze zijn geverifieerd.
4.7. Met betrekking tot de uitspraak van de Politierechter te Amsterdam (nummer 13/020485-03) van 25 maart 2003 bevindt zich bij de stukken van het dossier een kopie van een door [verbalisant 3], inspecteur van politie Amsterdam-Amstelland, opgemaakt proces-verbaal van 15 maart 2003, dat, kort samengevat en voorzover voor de beoordeling van belang, inhoudt dat op 15 maart 2003 een persoon verdacht van overtreding van art. 2, eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet is aangehouden en dat deze persoon opgaf te zijn [aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande. Voorts houdt dit proces-verbaal in: "De identiteit van de verdachte [aanvrager] werd vastgesteld aan de hand van een politiefoto onder nummer PL130002020485."
Ook van deze foto is een kopie bij de stukken gevoegd. De stukken houden niet in dat de personalia van de aangehouden persoon op andere wijze zijn geverifieerd.
4.8. De inhoud van de hiervoor onder 4.3.1 weergegeven verklaring, in samenhang beschouwd met de omstandigheid dat de hiervoor onder 4.6 en 4.7 bedoelde politiefoto's onderling sterke gelijkenis vertonen, terwijl deze geen gelijkenis vertonen met de foto op de zich bij de stukken bevindende kopie van het rijbewijs op naam van de aanvrager met nummer [001], afgegeven op 24 april 2001, geeft steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat in de zaken met de nummers 13/721178-04 en 13/020485-03 waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van persoonsverwisseling.
4.9. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Kantonrechter onderscheidenlijk de Politierechter, waren zij met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zouden hebben vrijgesproken.
Uit het vorenoverwogene volgt dat als volgt moet worden beslist.
Verklaart de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk wat betreft de transactie;
Verklaart de aanvrage tot herziening ongegrond wat betreft de zaak met nummer 13/746769-01;
Verklaart de aanvrage tot herziening gegrond wat betreft de zaken met de nummers 13/721178-04 en 13/020485-03;
Beveelt voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormelde vonnissen van de Kantonrechter onderscheidenlijk de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 26 juli 2004 (nummer 13/721178-04) en 25 maart 2003 (nummer 13/020485-03);
Verwijst de zaken met de nummers 13/721178-04 en 13/020485-03 naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat deze zaken op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zullen worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 1 november 2005.