ECLI:NL:HR:2005:AU2804

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
40980
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Pos
  • P.J. van Amersfoort
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen en zakelijke reis

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen die aan X B.V. is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998. De aanslag bedroeg ƒ 14.500 en werd na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd. X B.V. ging in beroep bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat het beroep gegrond verklaarde, de uitspraak van de Inspecteur vernietigde en de aanslag verlaagde tot ƒ 12.625. Tegen deze uitspraak heeft X B.V. cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad behandelt de klachten van X B.V. en oordeelt dat het Gerechtshof terecht heeft vastgesteld dat de reis die de directie van X B.V. naar Afrika heeft gemaakt, voornamelijk het karakter van een vakantiereis had en niet heeft geleid tot belangrijke nieuwe ontwikkelingen binnen de onderneming. De Hoge Raad concludeert dat de door belanghebbende gestelde zakelijke activiteiten tijdens de reis niet van meer dan verwaarloosbare betekenis waren. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van X B.V. niet slagen en verklaart het beroep ongegrond.

De proceskosten worden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en is openbaar uitgesproken op 16 september 2005.

Uitspraak

Nr. 40.980
16 september 2005
RS
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 januari 2004, nr. 00/03518, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van ƒ 14.500, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot ƒ 12.625. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Middelonderdeel Ia mist feitelijke grondslag. De Inspecteur heeft bij dupliek betwist dat het zakelijke element van meer dan verwaarloosbare betekenis was. Binnen de aldus getrokken grenzen van de rechtsstrijd was in geschil of de door belanghebbende gestelde, inderdaad op zichzelf niet betwiste, tijdens de reis ondernomen bezigheden van zakelijke aard bijvoorbeeld naar tijdsbeslag of voorafgaande programmering ervan, van meer dan verwaarloosbare betekenis waren. Klaarblijkelijk daarop doelt het Hof wanneer het vaststelt dat belanghebbende dienaangaande geen enkel bewijs heeft bijgebracht; het Hof concludeert immers dat de reis voor de directie "uitsluitend of nagenoeg uitsluitend" het karakter had van een vakantiereis, en dat die reis niet heeft geleid tot "belangrijke" nieuwe ontwikkelingen binnen de onderneming.
3.2. Middelonderdeel Ib moet het lot van onderdeel Ia delen voorzover het ervan uitgaat dat de hiervoor bedoelde activiteiten van zakelijke aard meer dan verwaarloosbare betekenis hadden. Ook voor het overige mist het feitelijke grondslag, omdat het Hof klaarblijkelijk de onweersproken stellingen van de Inspecteur omtrent de toeristische aspecten van de reis voorshands, dat wil zeggen tot op door belanghebbende te leveren tegenbewijs, voldoende heeft geacht om de Inspecteur geslaagd te oordelen in de inderdaad op hem rustende bewijslast.
3.3. Middelonderdeel Ic bestrijdt tevergeefs een feitelijk en niet-onbegrijpelijk oordeel.
3.4. Middel II faalt omdat het Hof onder 4.2 - door middelonderdeel Ia vruchteloos bestreden - heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat bij de onderhavige reis het aspect teambuilding meer dan verwaarloosbare betekenis had. Daarvan uitgaande heeft het Hof kunnen oordelen dat het onderhavige geval niet gelijk was aan de gevallen waarin volgens de stellingen van belanghebbende wel sprake was van teambuildingsreizen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2005.