ECLI:NL:HR:2005:AU2852

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/270HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over niet-nakoming en ontbinding van een mondelinge overeenkomst tot de bouw van een motorfiets

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser, handelende onder de naam R.M.S., en verweerder, woonachtig in België, over de niet-nakoming en ontbinding van een mondelinge overeenkomst tot de bouw van een motorfiets. Verweerder heeft eiser op 31 oktober 2000 gedagvaard voor de rechtbank te Maastricht, waarbij hij ontbinding van de overeenkomst en betaling van een bedrag van ƒ 27.200,-- vorderde, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Eiser heeft de vorderingen bestreden. Na een comparitie van partijen op 6 februari 2001 heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 22 februari 2001 verweerder tot bewijslevering toegelaten. De rechtbank heeft echter bij eindvonnis van 6 december 2001 de vorderingen van verweerder afgewezen.

Verweerder heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het hof heeft bij tussenarrest van 22 april 2003 eiser tot bewijslevering toegelaten en heeft bij eindarrest van 13 april 2004 het vonnis van de rechtbank Maastricht van 22 februari 2001 bekrachtigd, het vonnis van 6 december 2001 vernietigd en opnieuw rechtdoende de overeenkomst ontbonden verklaard. Eiser is veroordeeld om aan verweerder een bedrag van € 12.660,47 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Tegen deze arresten heeft eiser cassatie ingesteld, terwijl verweerder voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekte tot verwerping van het principale beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in het principale beroep niet tot cassatie kunnen leiden en dat het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde komt. De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

2 december 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/270HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], handelende onder de naam R.M.S.,
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, voorwaardelijk
incidenteel verweerder,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats], België,
VERWEERDER in cassatie, voorwaardelijk
incidenteel eiser,
advocaat: mr. H.J.A. Knijff.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 31 oktober 2000 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - onder versneld regime gedagvaard voor de rechtbank te Maastricht en gevorderd bij vonnis, voor zoveel rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de tussen partijen gesloten overeenkomst - voor zoveel mogelijk - ontbonden te verklaren c.q. deze te ontbinden, en
2. [eiser] te veroordelen om aan [verweerder] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van ƒ 27.200,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 juni 2000 althans vanaf de datum dagvaarding, en vermeerderd met een bedrag van ƒ 700,-- ter zake van buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
[Eiser] heeft de vorderingen bestreden.
Na een op 6 februari 2001 gehouden comparitie van partijen heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 22 februari 2001 [verweerder] tot bewijslevering toegelaten.
Na enquête en contra-enquête heeft de rechtbank bij eindvonnis van 6 december 2001 het gevorderde afgewezen.
Tegen de vonnissen van 22 februari 2001 en 6 december 2001 heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij tussenarrest van 22 april 2003 heeft het hof [eiser] tot bewijslevering toegelaten.
Het hof heeft bij eindarrest van 13 april 2004 het vonnis van de rechtbank Maastricht van 22 februari 2001 bekrachtigd, haar vonnis van 6 december 2001 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, voor recht verklaard dat de tussen partijen gesloten overeenkomst is ontbonden en [eiser] veroordeeld om aan [verweerder] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 12.660,47 (ƒ 27.900,--), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 12.342,82 (ƒ 27.200,--) vanaf 30 juni 2000 tot aan de dag van voldoening, en [eiser] in de proceskosten van de eerste aanleg en van het hoger beroep aan de zijde van [verweerder] veroordeeld.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. [verweerder] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het voorwaardelijk incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat; [verweerder] heeft de zaak namens zijn advocaat doen toelichten door mrs. R.M. Hermans en G.N. Smeenk, beiden advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het principale beroep.
3. Beoordeling van de middelen in het principale beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu de middelen in het principale beroep falen, komt het middel in het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 451,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 2 december 2005.