ECLI:NL:HR:2005:AU3460

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00807/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid verdachte in cassatie na verzuim tijdige indiening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2005 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van de verdachte in het cassatieberoep. Het cassatieberoep was ingesteld op 10 februari 2005, terwijl de verdachte op 11 januari 2005 ter terechtzitting van het hof was verschenen. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte, ingevolge artikel 432, eerste lid aanhef en onder b van het Wetboek van Strafvordering (Sv), niet in het beroep kon worden ontvangen. Dit was het gevolg van het verzuim om tijdig cassatieberoep in te stellen. De verdediging stelde dat dit verzuim was begaan door een toegevoegde advocaat, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit niet leidde tot een ander oordeel, ook niet in het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Uitspraak

15 november 2005
Strafkamer
nr. 00807/05
PB/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 januari 2005, nummer 23/002018-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Detentie Centrum Zeist te Soesterberg.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 29 april 2004 - de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot 47 maanden gevangenisstraf, met verbeurdverklaring als in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Blijkens de stukken is het beroep in cassatie ingesteld op 10 februari 2005, zodat de verdachte - nu hij ter terechtzitting van het Hof van 11 januari 2005 was verschenen - ingevolge art. 432, eerste lid aanhef en onder b, Sv in het beroep niet kan worden ontvangen. De omstandigheid dat het verzuim om tijdig cassatieberoep in te stellen - naar in de cassatieschriftuur wordt gesteld - is begaan door een toegevoegde advocaat, dwingt niet tot een ander oordeel, ook niet in het licht van art. 6 EVRM.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 15 november 2005.