ECLI:NL:HR:2005:AU3475
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn bij verstekmededeling; niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2005 uitspraak gedaan over de overschrijding van de redelijke termijn in het kader van een strafzaak. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld door het Gerechtshof te 's-Gravenhage, maar het arrest was bij verstek gewezen op 10 november 1995. De mededeling van de uitspraak was pas op 25 september 2004 aan de verdachte betekend, nadat eerdere pogingen om deze mededeling te bezorgen waren mislukt. De Hoge Raad oordeelde dat het Openbaar Ministerie niet de nodige voortvarendheid had betracht bij de betekening van de verstekmededeling, wat leidde tot een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Hoge Raad benadrukte dat een verdachte die op de hoogte is van een tegen hem ingestelde vervolging, verplicht is om zijn adreswijzigingen door te geven en voorzieningen te treffen om kennis te nemen van voor hem bestemde stukken. In dit geval had de verdachte vanaf 2 januari 1996 een bekend adres, maar het Openbaar Ministerie had geen pogingen ondernomen om de uitspraak aan hem bekend te maken. Hierdoor kwam de vertraging voor rekening van het Openbaar Ministerie.
De Hoge Raad verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de feiten, omdat de overschrijding van de redelijke termijn niet gerechtvaardigd kon worden. Dit leidde tot de vernietiging van de bestreden uitspraak, behoudens voor zover het vonnis van de Rechtbank was vernietigd. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige en tijdige communicatie door het Openbaar Ministerie in strafzaken.