ECLI:NL:HR:2005:AU4129

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01430/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem inzake verduistering en andere strafbare feiten

In deze zaak gaat het om een herziening van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 19 december 2003 uitspraak deed in hoger beroep. De aanvrager, geboren in 1951 en destijds verblijvend in de Penitentiaire Inrichting 'Oude Gracht' te Veenhuizen, was eerder veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder verduistering, belediging van een ambtenaar, en verschillende vormen van vernieling en diefstal. De Hoge Raad heeft op 4 oktober 2005 de aanvrage tot herziening van deze veroordeling beoordeeld.

De Hoge Raad stelt vast dat de aanvrage tot herziening is ingediend op basis van nieuwe omstandigheden die volgens de aanvrager niet tijdens de eerdere rechtszittingen aan het licht zijn gekomen. Echter, de Hoge Raad oordeelt dat de aanvrage niet voldoet aan de vereisten zoals gesteld in de artikelen 457, 459 en 460 van het Wetboek van Strafvordering. De aanvrager heeft geen overtuigende bewijsmiddelen aangedragen die de grondslag voor herziening kunnen vormen, zoals vereist door de wet.

Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de eerdere veroordeling van de aanvrager in stand blijft. De uitspraak is gedaan door de vice-president C.J.G. Bleichrodt, samen met de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

4 oktober 2005
Strafkamer
nr. 01430/05 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 19 december 2003, nummer 21/001831-03, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, ten tijde van het indienen van de aanvrage verblijvende in de Penitentiaire Inrichting "Oude Gracht" te Veenhuizen.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Almelo van 31 maart 2003 - de aanvrager ter zake van 2. "verduistering", 3. "eenvoudige belediging, aangedaan aan een ambtenaar, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening", 4., 7. en 9. telkens opleverende "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen", 5. en 12. telkens opleverende "wederrechtelijk vertoevende in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar aanstonds verwijderen", 6. "overtreding van artikel 41, eerste lid onder d, van de Wegenverkeerswet 1994", 8. en 10. "in een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringen", 11. "wederspannigheid", 13. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen" en 14. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening, die is voorzien van een aantal bijlagen, is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvrage kan daarom, gelet op het bepaalde in de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 oktober 2005.