ECLI:NL:HR:2005:AU5682

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/307HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruikmaken van wanprestatie bij verkoop van een woonhuis

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser en verweerster over de verkoop van een perceel grond in de gemeente Berghem. Verweerster heeft eiser en een derde gedagvaard, waarbij zij vorderingen heeft ingesteld die onder andere betrekking hebben op onrechtmatig handelen van eiser. De rechtbank heeft de vorderingen van verweerster afgewezen, waarna verweerster in hoger beroep is gegaan. Het gerechtshof heeft in zijn eindarrest van 13 juli 2004 geoordeeld dat eiser onrechtmatig heeft gehandeld jegens verweerster, omdat hij op de hoogte was van de eerdere verkoop van het perceel door zijn moeder aan verweerster. Eiser heeft cassatie ingesteld tegen dit eindarrest.

De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat het hof heeft miskend dat het handelen van eiser, hoewel hij wist dat hij een overeenkomst tussen verweerster en zijn moeder schond, niet per definitie onrechtmatig is. Dit hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat er onvoldoende feiten zijn vastgesteld door de lagere rechters die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat eiser onrechtmatig heeft gehandeld. De zaak is dus terugverwezen voor een nadere beoordeling.

Uitspraak

23 december 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/307HR
RM/JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploot van 15 september 1999 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - en [betrokkene 1] (hierna te noemen: [betrokkene 1]) gedagvaard voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch. Na wijziging van eis heeft [verweerster], kort gezegd en voorzover in cassatie van belang, gevorderd 1) te verklaren voor recht dat [eiser] onrechtmatig jegens [verweerster] heeft gehandeld, 2) [eiser] te veroordelen, tegen betaling door [verweerster] van een bedrag van ƒ 3.100,--, binnen vier weken na de betekening van het te dezen te wijzen vonnis, althans binnen veertien dagen na het overlijden van [betrokkene 1] en betekening van het te dezen te wijzen vonnis, aan [verweerster] te leveren de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Berghem, sectie [A], nummer [001], met bepaling dat het te dezen te wijzen vonnis in de plaats kan treden van een in wettige vorm opgemaakte akte van levering, althans 3) [eiser] te veroordelen tot het voldoen van schadevergoeding aan [verweerster], nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
[Betrokkene 1] en [eiser] hebben de vordering bestreden.
Nadat de rechtbank bij tussenvonnis van 3 december 1999 een comparitie van partijen had gelast, heeft zij bij eindvonnis van 6 april 2001 - voorzover in cassatie van belang - de vorderingen tegen [eiser] afgewezen.
Tegen beide vonnissen heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. [verweerster] heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd.
[Betrokkene 1] en [eiser] hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenarrest van 13 maart 2003 heeft het hof [verweerster] toegelaten tot bewijs.
Na getuigenverhoor heeft het hof bij eindarrest van 13 juli 2004, voor zover in cassatie van belang, in het principaal appel het eindvonnis van de rechtbank, voorzover tussen [verweerster] en [eiser] gewezen, vernietigd en, opnieuw rechtdoende, voor recht verklaard dat [eiser] jegens [verweerster] onrechtmatig heeft gehandeld, [eiser] veroordeeld om, tegen betaling door [verweerster] van een bedrag van € 1.407,-- binnen vier weken na de betekening van het te dezen gewezen arrest, aan [verweerster] te leveren het perceel met nummer [001] en bepaald dat het te dezen gewezen arrest in de plaats kan treden van een wettige vorm opgemaakte akte van levering.
Het eindarrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat alsmede door mr. B.T.M. van der Wiel, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In deze zaak gaat het om het volgende.
[Betrokkene 1], de moeder van partijen, heeft begin 1998 een in de gemeente Berghem gelegen perceel grond (thans genummerd [001]), dat zij in 1979 tezamen met andere percelen voor ƒ 150.000,-- had verkocht aan [verweerster], voor ƒ 3.100,-- verkocht en geleverd aan [eiser], die toen met haar onder een dak woonde. De tussen [betrokkene 1] en [verweerster] gesloten koopovereenkomst houdt onder meer in dat de akte van eigendomsoverdracht zal worden gepasseerd uiterlijk binnen een maand na het overlijden van [betrokkene 1]. Het hof heeft, in cassatie onbestreden, vastgesteld dat [eiser] ten tijde van de verkoop en levering van het perceel [001] aan hem ervan op de hoogte was dat dit perceel deel uitmaakte van hetgeen in 1979 door [betrokkene 1] aan [verweerster] was verkocht. Op die vaststelling heeft het hof vervolgens zijn oordeel gegrond dat [eiser] onrechtmatig jegens [verweerster] heeft gehandeld (eindarrest, rov. 7.4.1). Het hof heeft een dienovereenkomstige verklaring voor recht uitgesproken en heeft tevens, na te hebben overwogen (eindarrest, rov. 7.4.3) dat [eiser] geen rechten kon ontlenen aan de tussen [betrokkene 1] en [verweerster] overeengekomen opschortende voorwaarde en dat er geen grond was voor het verder laten voortduren van de mede door toedoen van [eiser] ontstane onrechtmatige toestand rond het perceel [001], [eiser] veroordeeld dit perceel bij wijze van schadevergoeding binnen vier weken na betekening van de uitspraak tegen betaling van € 1.407,-- te leveren aan [verweerster].
3.2 Onderdeel 1.2 - onderdeel 1.1 bevat een inleiding - is gegrond. Het klaagt terecht dat het hof, door enkel op de grond dat [eiser] destijds wist dat [betrokkene 1] het perceel [001] in 1979 aan [verweerster] had verkocht te oordelen dat het aan [eiser] verweten handelen - het kopen en meewerken aan levering van dat perceel - onrechtmatig jegens [verweerster] is, heeft miskend dat het handelen met iemand terwijl men weet dat deze door dit handelen een door hem met een derde gesloten overeenkomst schendt, op zichzelf jegens die derde niet onrechtmatig is. Of een dergelijk, gewoonlijk als profiteren of gebruikmaken van wanprestatie aangeduid, handelen jegens die derde onrechtmatig is, hangt af van de omstandigheden van het geval. [Verweerster] heeft zich in de feitelijke instanties wel beroepen op omstandigheden - met name: de bijzondere vertrouwenspositie die [eiser] ten opzichte van de destijds bijna 80-jarige [betrokkene 1] innam en het aanmerkelijke nadeel dat zij leed - die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat [eiser] jegens [verweerster] onrechtmatig heeft gehandeld. [Eiser] heeft een en ander echter betwist, en noch de rechtbank noch het hof heeft daaromtrent iets vastgesteld. Onderdeel 1.2, en daarmee ook onderdeel 1.5, treft doel.
3.3 De overige onderdelen behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 juli 2004 voor zover gewezen tussen [verweerster] en [eiser];
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 452,96 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 23 december 2005.