ECLI:NL:HR:2006:AB2880

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33037
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • L. Monné
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het uitvoeringsverbod van artikel 93 EG-Verdrag op de overschotheffing onder de Meststoffenwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2006 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van F.J. Pape tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft de toepassing van het uitvoeringsverbod van artikel 93 EG-Verdrag op de overschotheffing die is ingevoerd onder de Meststoffenwet. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de vraag beantwoord of de overschotheffing valt onder het uitvoeringsverbod van artikel 93, lid 3, EG-Verdrag. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de overschotheffing niet onder dit verbod valt, omdat deze heffing of een gedeelte van de opbrengst ervan niet verplicht is voor de financiering van een steunmaatregel. Dit oordeel is gebaseerd op een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, die eerder in deze zaak is gevraagd door de Hoge Raad. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft schriftelijk gereageerd op het arrest, en de Advocaat-Generaal W. de Wit heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. De Hoge Raad heeft de argumenten van de appellant, F.J. Pape, verworpen en geoordeeld dat de overschotheffing buiten het bereik van het uitvoeringsverbod valt. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

Nr. 33.037
10 maart 2006
EC
gewezen op het beroep in cassatie van F.J. Pape te Sibculo tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 30 december 1996, nr. BK 796/92, na beantwoording door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van de door de Hoge Raad bij na te melden arrest gestelde vragen.
1. Loop van het geding
Voor een overzicht van de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 8 maart 2002, nr. 33037, BNB 2002/253, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.
Bij arrest van 13 januari 2005, C-175/02, heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, uitspraak doende op het verzoek van de Hoge Raad om een prejudiciële beslissing in deze zaak, voor recht verklaard:
"Het uitvoeringsverbod van artikel 93, lid 3, laatste volzin, EG-Verdrag (thans artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG) kan op een heffing niet worden toegepast wanneer deze heffing of een bepaald gedeelte van de opbrengst ervan niet verplicht voor de financiering van een steunmaatregel bestemd is."
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op dit arrest. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De Advocaat-Generaal W. de Wit heeft op 7 juli 2005 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
2. Nadere beoordeling van het middel
2.1. Zoals onder 3.4 van het arrest van 8 maart 2002 is overwogen, berust het middel op het uitgangspunt dat er een zodanig verband aanwezig is tussen de overschotheffing en de steunmaatregel voor het transport van mest van hoge kwaliteit ingevolge het in het Reglement Mestbank inzake vangnetfunctie en kwaliteitspremiëringssysteem opgenomen kwaliteitspremiëringssysteem (het KPS), dat de overschotheffing valt onder het regime van artikel 93, lid 3, (oud) EG-Verdrag (thans artikel 88, lid 3, EG).
2.2. In het voormelde arrest van 8 maart 2002 (overwegingen 3.5 en 3.6) is uiteengezet dat de overschotheffing blijkens artikel 13 van de Meststoffenwet is ingevoerd ter bestrijding van een aantal categorieën van kosten, waaronder de kosten die zijn verbonden aan het verlenen van een bijdrage als bedoeld in artikel 9, lid 4, van de Meststoffenwet, zoals de bijdragen van de Mestbank in de kosten van transport van dierlijke meststoffen. De Meststoffenwet bevat evenwel geen regels voor de verdeling van de opbrengst van de overschotheffing over de in artikel 13 van de Meststoffenwet genoemde categorieën van kosten en derhalve evenmin een regel die aangeeft welk deel van de opbrengst van de overschotheffing bestemd is voor de financiering van de kosten van de bijdragen van de Mestbank in de kosten van transport van dierlijke meststoffen. Gelet op de onder 1 bedoelde verklaring voor recht valt de overschotheffing daarom buiten het bereik van het in artikel 93, lid 3, laatste volzin, (oud) EG-Verdrag (thans: artikel 88, lid 3, laatste volzin EG) opgenomen uitvoeringsverbod. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2006.