ECLI:NL:HR:2006:AU6514

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/328HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid in hoger beroep bij ontbreken van memorie van grieven

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en de Ontvanger van de Belastingdienst/ondernemingen Roosendaal. De zaak begon met een vordering van de Ontvanger, die [eiser] had gedagvaard voor de rechtbank te Dordrecht. De rechtbank heeft de vordering van de Ontvanger toegewezen, waarna [eiser] hoger beroep instelde bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Tijdens de procedure in hoger beroep heeft [eiser] echter verzuimd om een memorie van grieven in te dienen, wat leidde tot een akte non-conclusie. Het hof verklaarde [eiser] vervolgens niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, omdat hij geen grieven had ingediend.

Tegen deze beslissing heeft [eiser] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van [eiser] niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de in het middel aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist door artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de Ontvanger zijn begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het indienen van een memorie van grieven in hoger beroep en de gevolgen van het ontbreken daarvan voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak onderstreept om tijdig en correct te procederen in hoger beroep.

Uitspraak

10 februari 2006
Eerste Kamer
C04/328HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/ONDERNEMINGEN ROOSENDAAL,
gevestigd te Roosendaal,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: voorheen mr. M.J. Schenck,
thans mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de Ontvanger - heeft bij exploot van 4 september 2001 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te Dordrecht en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen om aan de Ontvanger te betalen een bedrag van ƒ 61.416,-- (€ 27.869,37), te vermeerderen met de invorderingsrente. [Eiser] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 11 september 2002 [eiser] tot bewijslevering toegelaten en bij eindvonnis van 21 mei 2003 de vordering van de Ontvanger toegewezen.
Tegen het eindvonnis heeft [eiser] bij exploot van 20 augustus 2003, hersteld bij exploot van 14 oktober 2003, hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage en heeft hij de Ontvanger opgeroepen te verschijnen ter zitting van 13 november 2003.
De zaak is op die dag ter rolle aangebracht en vervolgens telkens aangehouden voor memorie van grieven.
De procureur van de Ontvanger heeft bij brief van 13 april 2004, met afschrift aan de rolraadsheer van het hof, de procureur van [eiser], onder verwijzing naar het feit dat [eiser] ter rolle van 29 april 2003 (ambtshalve) peremptoir stond voor grieven, akte non-conclusie aangezegd voor het geval op die rol niet van grieven gediend mocht worden. Ter rolle van 29 april 2004 is tegen [eiser] op verzoek van de Ontvanger akte non-conclusie verleend, heeft de procureur van [eiser] zich onttrokken, en is de zaak verwezen naar de rol voor fourneren van stukken.
Ter rolle van 27 mei 2004 heeft de Ontvanger zijn procesdossier overgelegd aan het hof en arrest gevraagd.
Ter rolle van 15 juli 2004 heeft een andere procureur zich voor [eiser] gesteld; de rolraadsheer heeft op die datum de verleende akte van non-conclusie gehandhaafd,
Bij arrest van 27 juli 2004 heeft het hof [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep bij gebreke van grieven.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Ontvanger heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor de Ontvanger mede door mr. J.M.E. Citteur, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaten van beide partijen hebben op 2 december 2005 schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, in buitengewone dienst, P.C. Kop, E.J. Numann, en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 10 februari 2006.