ECLI:NL:HR:2006:AU9508

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38458
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeling van voertuigen onder de gecombineerde nomenclatuur en de toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 januari 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door Intermodal Transports B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de indeling van een specifiek voertuig, de 'Magnum ET120 Terminal Tractor', onder post 8709 van de Gecombineerde Nomenclatuur in het kader van de Wet op de omzetbelasting 1968. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de uitleg van post 8709 verduidelijkt, waarbij werd vastgesteld dat het voertuig in kwestie niet onder deze post valt. Dit oordeel is gebaseerd op de kenmerken van het voertuig, waaronder de dieselmotor, de volautomatische transmissie, en de specifieke ontwerpeisen die het voertuig onderscheiden van transportwagens met eigen beweegkracht.

De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar een eerdere prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, die op 15 september 2005 werd genomen. Deze beslissing was van belang voor de beantwoording van de vragen die de Hoge Raad had gesteld in een eerder arrest van 21 november 2003. De Hoge Raad concludeerde dat de argumenten van de Staatssecretaris van Financiën, die schriftelijk had gereageerd op het arrest, niet voldoende waren om de indeling van het voertuig te rechtvaardigen onder post 8709.

De Hoge Raad heeft de middelen van de Staatssecretaris verworpen en geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en biedt duidelijkheid over de toepassing van de nomenclatuur in relatie tot de belastingwetgeving.

Uitspraak

Nr. 38.458
13 januari 2006
whk
gewezen op het beroep in cassatie van Intermodal Transports B.V. te Amsterdam tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 mei 2002, nr. 99/90228, na beantwoording door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van de door de Hoge Raad bij na te melden arrest gestelde vragen.
1. Loop van het geding
Voor een overzicht van de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 21 november 2003, nr. 38458, BNB 2004/61, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.
Bij arrest van 15 september 2005, C-495/03, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, onder meer voor recht verklaard:
"Post 8709 van de gecombineerde nomenclatuur moet aldus worden uitgelegd dat daaronder niet valt een voertuig dat is uitgerust met een dieselmotor met een vermogen van 132 kW bij 2 500 toeren per minuut en met een volautomatische transmissie met vier versnellingen vooruit en één achteruit, en dat is voorzien van een gesloten cabine alsmede van een hefschotel met een hefhoogte van 60 cm en met een laadvermogen van 32 000 kg, een zeer korte draaicirkel heeft en is ontworpen voor de verplaatsing van opleggers op industrieterreinen en in industriële gebouwen. Een dergelijk voertuig vormt immers geen transportwagen met eigen beweegkracht gebruikt voor goederenvervoer en evenmin een trekker van de soort gebruikt voor het trekken van perronwagentjes, in de zin van deze post."
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op dit arrest. De Staatssecretaris van Financiën heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2. Beoordeling van de middelen
Gelet op de hiervóór vermelde verklaring voor recht faalt het eerste middel, dat ten betoge strekt dat een juiste indeling van de goederen meebrengt dat deze worden ingedeeld in post 8709 van de Gecombineerde Nomenclatuur. Aangezien het tweede en derde middel, zoals vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 21 november 2003, nr. 38458, eveneens falen, dient te worden beslist als vermeld onder 4.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2006.