ECLI:NL:HR:2006:AU9518

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
41578
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering energiepremie en schending van het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak gaat het om het verzoek van X (erflater) om een voor bezwaar vatbare uitspraak over de weigering van het energiebedrijf A om hem een energiepremie toe te kennen. De Inspecteur heeft op 6 februari 2003 besloten dat de gevraagde energiepremie terecht is geweigerd. Na bezwaar is deze beslissing door de Inspecteur gehandhaafd. Erflater heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. De erven van erflater (belanghebbenden) hebben tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbenden een conclusie van repliek hebben ingediend.

De Hoge Raad heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad. Tevens is gelast dat de Staat aan belanghebbenden het griffierecht van € 205 vergoedt. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verwijzing naar een andere zaak (zaak B) niet relevant was voor de beoordeling van de gelijkheidsbeginselklacht van erflater. De overige klachten behoeven geen behandeling, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 13 januari 2006.

Uitspraak

Nr. 41.578
13 januari 2006
RW
gewezen op het beroep in cassatie van de erfgenamen van X, gewoond hebbende te Z, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 december 2004, nr. 03/00784, betreffende na te melden beschikking betreffende het niet toekennen van een energiepremie.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Op het verzoek van X (hierna: erflater) om een voor bezwaar vatbare uitspraak over de weigering van het energiebedrijf A hem een energiepremie toe te kennen, heeft de Inspecteur bij beschikking van 6 februari 2003 beslist dat aan erflater de door hem gevraagde energiepremie terecht is geweigerd. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Erflater is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De erven van erflater (hierna: belanghebbenden) hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbenden hebben een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Erflater heeft zich voor het Hof onder meer beroepen op schending van het gelijkheidsbeginsel. Erflater heeft in zijn conclusie van repliek voor het Hof ter onderbouwing van deze stelling verwezen naar de zaak B, die onder nr. 03/00405 bij het Hof aanhangig was.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat erflater geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag voor het verkrijgen van een energiepremie ten aanzien van erflater is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
3.3. De tegen voormeld oordeel gerichte klacht slaagt. Gelet op de omstandigheid dat in de zaak B met betrekking tot vijftien met name genoemde gevallen was aangevoerd dat deze gelijk waren aan het geval B, had het Hof de verwijzing naar de zaak B moeten opvatten als tevens betrekking hebbend op die andere vijftien gevallen. In dit licht bezien behoefde 's Hofs voormelde oordeel meer motivering dan door hem gegeven.
3.4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De overige klachten behoeven geen behandeling. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 205.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2006.