ECLI:NL:HR:2006:AU9521
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Fiscale eenheid en waardering van schuldvorderingen in vennootschapsbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die betrekking heeft op de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1998. De Inspecteur had de belastbare winst vastgesteld op ƒ 462.791 en een aanslag van nihil opgelegd. Na bezwaar van belanghebbende werd de belastbare winst herzien naar ƒ 337.495, waarop het Hof het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld.
De Hoge Raad behandelt de zaak en gaat in op de fiscale eenheid die sinds 1980 bestaat tussen belanghebbende en haar dochtervennootschap B B.V. De zaak draait om de waardering van een schuldvordering die belanghebbende had op B. De Hoge Raad oordeelt dat de schuld op de balans van 31 december 1992 niet op nominale waarde, maar op contante waarde gewaardeerd dient te worden. Dit oordeel is van belang voor de berekening van de belastbare winst.
De Hoge Raad concludeert dat het Hof niet gehouden was om te onderzoeken of de waardering van de schuld op contante waarde geboden was, omdat dit een feitelijke beoordeling betreft die in cassatie niet kan worden getoetst. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond, en oordeelt dat de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 januari 2006.