ECLI:NL:HR:2006:AU9525
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Verbreking fiscale eenheid door uitgifte van Serie II-aandeel en de gevolgen voor de vennootschapsbelasting
In deze zaak gaat het om de vraag of de uitgifte van een Serie II-aandeel door F B.V. aan AA Inc. heeft geleid tot de verbreking van de fiscale eenheid tussen belanghebbende X B.V. en F B.V. De Hoge Raad oordeelt dat de fiscale eenheid niet is verbroken, ondanks de uitgifte van het aandeel aan AA. De zaak heeft zijn oorsprong in een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1996/1997, waarbij de Inspecteur een belastbaar bedrag van ƒ 47.986.358 had vastgesteld. Na bezwaar van belanghebbende werd de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot cassatie door belanghebbende.
De Hoge Raad stelt vast dat de juridische en economische positie van belanghebbende ten aanzien van het belang in F niet wezenlijk is veranderd door de kortstondige eigendom van AA van het Serie II-aandeel. Dit betekent dat het enkele feit dat F het aandeel heeft uitgegeven aan AA niet kan leiden tot de conclusie dat de fiscale eenheid is verbroken. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Inspecteur, en vermindert de aanslag tot een belastbaar bedrag van ƒ 7.123.747. Tevens wordt de Staat veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de zijde van belanghebbende.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, met name artikel 15, en biedt duidelijkheid over de voorwaarden waaronder een fiscale eenheid kan worden verbroken. De zaak benadrukt het belang van de economische en juridische eigendom in de beoordeling van fiscale eenheden.