ECLI:NL:HR:2006:AU9526

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
42101
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag vennootschapsbelasting en toepassing zestiende standaardvoorwaarde

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 april 2005, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1999. De belanghebbende, X B.V., had bezwaar gemaakt tegen de oorspronkelijke aanslag, die was verminderd tot een belastbaar bedrag van ƒ 1.154.528. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarna X B.V. in cassatie ging. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in.

De Hoge Raad beoordeelt de middelen die door de belanghebbende zijn ingediend. Het eerste middel betreft de toepassing van de zestiende standaardvoorwaarde, die stelt dat bij een overdracht van activa en passiva binnen een fiscale eenheid geen sprake kan zijn van een ten goede komen als er geen stille reserves aanwezig zijn. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de sanctie van de zestiende standaardvoorwaarde niet van toepassing is, omdat er geen stille reserves waren en de van G afkomstige goodwill ultimo 1999 geheel was verdwenen.

Het tweede middel, dat geen nadere motivering behoeft, wordt eveneens verworpen. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep ongegrond, waarmee de uitspraak van het Hof in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 13 januari 2006.

Uitspraak

Nr. 42.101
13 januari 2006
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 april 2005, nr. 03/01727, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.154.528.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende, die met een aantal dochtermaatschappijen een fiscale eenheid vormt voor de vennootschapsbelasting, heeft in januari 1998 alle aandelen in G B.V. (hierna: G) gekocht voor een bedrag van ƒ 475.000. Het eigen vermogen van G bedroeg op 31 december 1997 ƒ 233.810. Het verschil tussen de koopprijs van de aandelen en het eigen vermogen van G heeft belanghebbende beschouwd als een betaling voor de goodwill. Per 1 januari 1998 is G opgenomen in de fiscale eenheid met belanghebbende.
3.1.2. Medio 1998 heeft G al haar activa en (nagenoeg) al haar passiva binnen de fiscale eenheid overgedragen aan D B.V. (hierna: D). In de overgedragen activa waren geen stille reserves begrepen. D heeft commercieel wel goodwill geactiveerd.
3.1.3. Op 3 januari 2000 heeft belanghebbende de aandelen in D verkocht aan een derde. De aandelen zijn op 3 januari 2000 door belanghebbende geleverd. Ultimo 1999 was in D geen van G afkomstige goodwill aanwezig.
3.2. Middel 1 strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de sanctie van de zestiende standaardvoorwaarde (Resolutie van 30 september 1991, nr. DB91/2309, BNB 1991/329) in een geval als het onderhavige niet kan worden toegepast. Het middel faalt. Nu gesteld noch gebleken is dat onmiddellijk na de hiervoor onder 3.1.2 bedoelde overdracht in D stille reserves aanwezig waren en voorts de van G afkomstige goodwill ultimo 1999 geheel was verdwenen, is geen sprake van een ten goede komen in de zin van de zestiende standaardvoorwaarde. Mitsdien is voor de toepassing van de in die standaardvoorwaarde neergelegde sanctie geen plaats.
3.3. Middel 2 kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2006.