ECLI:NL:HR:2006:AU9718

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/330HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de ontbinding van een koopovereenkomst met betrekking tot een keuken door niet-plaatsbare afzuigkap

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 19 mei 1998 een dagvaarding ingediend tegen de verweersters Stadsherstel Amsterdam N.V. en Pontmeyer Utrecht B.V. bij het kantongerecht te Amsterdam. Eiser vorderde primair de ontbinding van de koopovereenkomst van een fornuis, aangeschaft voor ƒ 4.999,--, en veroordeling van de verweersters tot terugbetaling van dit bedrag. Subsidiair vorderde hij betaling van ƒ 4.999,45 voor plaatsingskosten en ƒ 903,50 voor buitengerechtelijke kosten. Stadsherstel betwistte de vordering en concludeerde tot onbevoegdverklaring van de kantonrechter, terwijl Pontmeyer concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring van eiser. De kantonrechter verklaarde zich bij vonnis van 24 december 1998 onbevoegd en verwees de zaak naar de rechtbank te Amsterdam.

Na verwijzing heeft eiser zijn eis vermeerderd en vorderde hij onder andere de ontbinding van de koopovereenkomst en betaling van een bedrag van ƒ 16.779,71, alsook een maandelijkse betaling van ƒ 75,-- vanaf 15 maart 1999. Stadsherstel concludeerde opnieuw tot onbevoegdverklaring, terwijl Pontmeyer niet verscheen. De rechtbank verklaarde eiser bij eindvonnis van 15 november 2000 niet-ontvankelijk in zijn vordering tegen Pontmeyer en wees de overige vorderingen af. Eiser ging in hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 29 juli 2004 het vonnis bekrachtigde.

Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld. De Hoge Raad, met de conclusie van Advocaat-Generaal L.A.D. Keus die tot verwerping van het beroep strekte, heeft op 3 februari 2006 het beroep verworpen. Eiser werd in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 456,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden, zonder nadere motivering, aangezien deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

3 februari 2006
Eerste Kamer
Nr. C04/330HR
RM/JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: voorheen mr. F.A.M. van Bree,
thans mr. J. Brandt,
t e g e n
1. STADSHERSTEL AMSTERDAM N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. PONTMEYER UTRECHT B.V.,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij een op 19 mei 1998 ter griffie van het kantongerecht te Amsterdam ingekomen dagvaarding verweersters in cassatie - verder afzonderlijk te noemen: Stadsherstel en PontMeyer - gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam. [Eiser] heeft primair gevorderd de koopovereenkomst, met betrekking tot het voor een bedrag van ƒ 4.999,-- gekochte fornuis, te ontbinden en Stadsherstel en PontMeyer hoofdelijk te veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [eiser]. Subsidiair heeft [eiser] gevorderd Stadsherstel en PontMeyer te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 4.999,45 ter zake van plaatsingskosten, gederfd woongenot over de periode medio 1997 tot eind 1998, alsmede tot betaling van ƒ 903,50 ter zake van buitengerechtelijke kosten.
Stadsherstel heeft geconcludeerd tot onbevoegdverklaring van de kantonrechter. Voorts heeft Stadsherstel de vordering bestreden.
PontMeyer heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser].
Bij vonnis van 24 december 1998 heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard van de vordering kennis te nemen en de zaak verwezen naar de rechtbank te Amsterdam.
Bij conclusie na verwijzing heeft [eiser] zijn eis vermeerderd en aldus gevorderd:
- de gehele koopovereenkomst te ontbinden, althans de plicht tot betaling aan [eiser] vast te stellen;
- Stadsherstel en PontMeyer hoofdelijk te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 16.779,71 en ƒ 75,-- per maand vanaf 15 maart 1999 tot de datum van algehele voldoening;
- te bepalen, dat over genoemde bedragen rente verschuldigd is vanaf 15 mei 1997, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum.
Stadsherstel heeft geconcludeerd tot onbevoegdverklaring van de rechtbank voor zover de vordering tegen haar is ingesteld.
PontMeyer is in de procedure na verwijzing niet verschenen.
Bij eindvonnis van 15 november 2000 heeft de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering voor zover deze de vermeerdering van zijn eis ten opzichte van PontMeyer betreft en de overige vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij memories van antwoord hebben Stadsherstel en PontMeyer de grieven bestreden, waarbij Stadsherstel harerzijds voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.
Bij arrest van 29 juli 2004 heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Stadsherstel en PontMeyer hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat en mr. J. Brandt, advocaat bij de Hoge Raad, en voor Stadsherstel en PontMeyer door hun advocaat en mr. M. Koedoot, eveneens advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Stadsherstel en PontMeyer begroot op € 456,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, E.J. Numann en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 3 februari 2006.