ECLI:NL:HR:2006:AU9724
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Uitleveringsrecht en aanvullende toestemming door de Minister van Justitie
In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Staat der Nederlanden en een eiser, die in het Verenigd Koninkrijk gedetineerd is. De eiser, die zowel de Britse als de Nigeriaanse nationaliteit bezit, werd op 27 juli 2003 op Schiphol aangehouden met het oog op uitlevering aan het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank te Haarlem oordeelde op 21 oktober 2003 dat de uitlevering voor bepaalde feiten toelaatbaar was, maar voor het diamorfine-feit ontoelaatbaar, omdat diamorfine niet op de lijst van strafbare stoffen in Nederland staat. De eiser heeft tegen deze uitspraak cassatie ingesteld, maar dit beroep later ingetrokken, waardoor de uitspraak onherroepelijk werd.
De Minister van Justitie verleende op 4 juni 2004 aanvullende toestemming voor vervolging van de eiser voor het diamorfine-feit, na een verzoek van de Britse autoriteiten. De eiser stelde dat deze aanvullende toestemming onrechtmatig was, omdat de rechtbank eerder had geoordeeld dat uitlevering voor dat feit ontoelaatbaar was. De voorzieningenrechter in kort geding wees de vordering van de eiser af, en het gerechtshof bekrachtigde deze beslissing in hoger beroep.
De Hoge Raad oordeelde dat de aanvullende toestemming van de Minister van Justitie niet in strijd was met het Europees Verdrag betreffende uitlevering of de Uitleveringswet. De Hoge Raad concludeerde dat de eerdere ontoelaatbaarheid van de uitlevering voor het diamorfine-feit berustte op een kennelijke vergissing en dat de minister bevoegd was om aanvullende toestemming te verlenen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de eiser en veroordeelde hem in de kosten van het geding in cassatie.