ECLI:NL:HR:2006:AV0735

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01880/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Politierechter in verband met persoonsverwisseling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 maart 2006 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage, gedateerd 21 augustus 2002. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. W.B. Teunis, stelde dat hij ten tijde van het gepleegde feit in Marokko verbleef, wat zou wijzen op een persoonsverwisseling. Bij de aanvrage zijn verschillende documenten gevoegd, waaronder een kopie van het paspoort van de aanvrager met in- en uitreisstempels, en verklaringen van zijn zusters die bevestigen dat zij samen met de aanvrager in Marokko waren. De Hoge Raad oordeelde dat de inhoud van deze stukken steun biedt voor de stelling van de aanvrager. De Advocaat-Generaal, mr. Wortel, concludeerde dat de aanvrage gegrond was en dat de zaak opnieuw behandeld moest worden door het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Hoge Raad verklaarde de aanvrage tot herziening gegrond en beval de opschorting van de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling, waarbij de Hoge Raad opmerkte dat er ernstige twijfels bestonden over de identiteit van de aangehouden verdachte, wat had kunnen leiden tot een vrijspraak indien de Politierechter op de hoogte was geweest van deze feiten.

Uitspraak

14 maart 2006
Strafkamer
nr. 01880/05 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 21 augustus 2002, nummer 09/925666-02, ingediend door mr. W.B. Teunis, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, gepleegd met betrekking tot een wapen en munitie van categorie III" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. In de aanvrage wordt aangevoerd dat de aanvrager ten tijde van het plegen van het feit waarvoor hij bij voormeld vonnis van de Politierechter is veroordeeld in Marokko verbleef. Ter staving hiervan wordt gesteld dat uit in- en uitreisstempels in het paspoort van de aanvrager onomstotelijk blijkt dat de aanvrager op die datum in Marokko verbleef, zodat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als bijlagen bij de aanvrage zijn onder meer gevoegd:
- een kopie van het paspoort van de aanvrager, met daarin door de Marokkaanse politie geplaatste stempels die aangeven dat de aanvrager op 19 juli 2002 in Marokko aankwam en op 26 augustus 2002 Marokko heeft verlaten;
- de verklaringen van twee zusters van de aanvrager, inhoudende dat zij met hun broer, de aanvrager, en hun moeder van 19 juli tot 26 augustus 2002 in Marokko hebben verbleven;
- een afschrift van een ambtsedig proces-verbaal PL1521/2002/37317 van 10 augustus 2002, met bijlagen, opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van Politie Haaglanden.
Een van de bijlagen betreft een proces-verbaal behelzende de verklaring van de aangehouden verdachte die heeft opgegeven te zijn genaamd [aanvrager], geboren [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats]. Bij vergelijking van de door deze persoon onder die verklaring geplaatste handtekening met de handtekening die voorkomt in het paspoort van de aanvrager, rijst het vermoeden dat deze handtekening niet door de aanvrager is geplaatst maar door een ander. Voorts houdt genoemd proces-verbaal in dat de persoonsgegevens van de aangehouden verdachte zijn vastgesteld op grond van diens eigen verklaring en dat bij de controle van de juistheid van die gegevens is volstaan met het raadplegen van de gemeentelijke basisadministratie.
4.2. De inhoud van de hiervoor onder 4.1 vermelde stukken geeft steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat in de zaak die leidde tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van persoonsverwisseling.
4.3. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
Beveelt voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 21 augustus 2002;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 maart 2006.