ECLI:NL:HR:2006:AV2377

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01841/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor medeplegen van moord met betrekking tot de keuze van de plaats delict

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van moord. De Hoge Raad behandelt het beroep dat is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Baumgardt. De zaak betreft een incident dat zich heeft voorgedaan op 18 februari 2005, waarbij de verdediging aanvoert dat de keuze van de plaats delict en de omstandigheden rondom de uitvoering van de vermeende moord onlogisch zijn. De verdediging stelt dat de aanwezigheid van getuigen en verkeer in de buurt de uitvoering van een geplande moord onwaarschijnlijk maakt.

De Hoge Raad oordeelt dat het Gerechtshof niet in strijd heeft gehandeld met de wet door de pleitnota van de verdediging niet als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt te beschouwen. De Hoge Raad concludeert dat de argumenten van de verdediging niet voldoende zijn om de beslissing van het Hof te weerleggen. De Hoge Raad wijst erop dat de middelen van cassatie niet leiden tot een andere uitkomst en dat er geen grond is voor vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en bevestigt de veroordeling van de verdachte tot achttien jaren gevangenisstraf, zoals eerder opgelegd door het Gerechtshof. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken op 18 april 2006.

Uitspraak

18 april 2006
Strafkamer
nr. 01841/05
IV/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 maart 2005, nummer 22/001717-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden" te 's-Gravenhage.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 31 maart 2004 - de verdachte ter zake van "medeplegen van moord, meermalen gepleegd" veroordeeld tot achttien jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof - in strijd met de tweede volzin van art. 359, tweede lid, Sv - heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van een ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk namens de verdachte onderbouwd standpunt.
3.2. Blijkens de toelichting op het middel wordt gedoeld op de volgende passage van de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2005 gehechte pleitnota:
"Meest opmerkelijk vind ik nog de keuze die gemaakt zou zijn voor de plaats delict- het tijdstip en de voertuigen indien hier sprake is van een geplande moord. Deze keuze is hoogst onlogisch.
a. allereerst is het klaarlichte dag
b. de plek is niet afgelegen ook niet (relatief) afgelegen gezien de bebouwing.
a. de aanwezigheid van wandelende personen, gelijk [getuige 2] moeten toch ook [verdachte en medeverdachte 1] gezien hebben.
b. in de buurt is er nogal wat verkeer. (fietser, betonauto)
c. Bij een zorgvuldige planning, -volgens de Rechtbank weloverwogen ter uitvoering van het reeds enige tijd daarvoor genomen besluit om hen aldaar te vermoorden-, hoort naar de mening van de verdediging toch niet het gebruik van een auto waar een poster op zit met je telefoonnummer erop vermeld. Nog minder het gebruik van een vrij opvallende bus. Dit is niet onlogisch maar bizar.
d. in de buurt is er nogal wat verkeer. (fietser, betonauto)
e. Bij een zorgvuldige planning, -volgens de Rechtbank weloverwogen ter uitvoering van het reeds enige tijd daarvoor genomen besluit om hen aldaar te vermoorden-, hoort naar de mening van de verdediging toch niet het gebruik van een auto waar een poster op zit met je telefoonnummer erop vermeld. Nog minder het gebruik van een vrij opvallende bus. Dit is niet onlogisch maar bizar.
Gezien bovenstaande kan de beslissing van de Rechtbank niet in stand blijven."
3.3. Het Hof heeft dit onderdeel van de pleitnota kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid, Sv. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, zodat het middel tevergeefs is voorgesteld (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, rov. 3.7.1).
4. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 18 april 2006.