ECLI:NL:HR:2006:AV4978

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01770/05 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift tegen beslag op onroerende zaak in Engeland

In deze zaak gaat het om een klaagschrift dat is ingediend door een klager tegen een beslag dat is gelegd op een onroerende zaak in Engeland. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Breda, die op 20 mei 2005 het klaagschrift van de klager ongegrond heeft verklaard. De klager, die op dat moment zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was, stelde dat hij de enige eigenaar was van het in beslag genomen pand. De Rechtbank had echter geoordeeld dat de stukken van het SFO, waaronder een uittreksel van HM Land Registry, niet voldoende bewijs boden dat het pand uitsluitend aan de klager toebehoorde. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van de Rechtbank en oordeelt dat de uitleg van het klaagschrift door de Rechtbank niet onbegrijpelijk is. De klager had in zijn klaagschrift gesteld dat hij de enige eigenaar was, maar de rechtbank had vastgesteld dat er tegenstrijdigheden waren in de eigendomsverhoudingen van het pand. De Hoge Raad concludeert dat de middelen van de klager niet tot cassatie kunnen leiden en verwerpt het beroep. De beschikking van de Rechtbank blijft daarmee in stand.

Uitspraak

18 april 2006
Strafkamer
nr. 01770/05 B
LR/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Breda, van 20 mei 2005, nummer RK 05/267, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], wonende te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk), ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door de klager ingediende klaagschrift strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenvermelde beschikking omschreven onroerende zaak.
2. Geding in cassatie
Het beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de ontvankelijkverklaring van de klager in zijn klaagschrift, is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. A.G. van der Plas, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, doch uitsluitend voorzover het beklag daarin ongegrond is verklaard en tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn beklag.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat de Rechtbank een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het klaagschrift.
3.2. Het klaagschrift strekt tot opheffing van het naar aanleiding van een Nederlands rechtshulpverzoek op 27 maart 1998 gelegde beslag op het pand gelegen [a-straat 1], [plaats], met last tot teruggave aan de klager. De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
"De rechtbank stelt vast dat de betreffende onroerende zaak onderwerp van een door veroordeelde ingediend klaagschrift is geweest. In de beslissing van 1 juli 2003 heeft de rechtbank het volgende overwogen.
"Wat betreft het beslag op [a-straat 1] overweegt de rechtbank dat uit voormeld onderzoek (verwezen wordt naar voormelde samenvatting) blijkt dat [betrokkene 1] met zijn gezin dit pand bewoonde en dat de drie broers met hun gezin dit pand thans nog bewonen. Uit dit onderzoek zijn diverse tegenstrijdigheden met betrekking tot de eigendom naar voren gekomen. In een van de verhoren is bijvoorbeeld naar voren gekomen dat het pand door klagers gezamenlijk is gekocht. Waar de rechtbank onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat dit pand uitsluitend aan een derde in eigendom toebehoort, moet worden geoordeeld dat het beslag op deze zaak op goede gronden berust."
Deze beslissing van de rechtbank is, voorzover het bovenstaande overweging en het daaraan verbonden oordeel betreft, in rechte onaantastbaar geworden.
In de bijlage bij het klaagschrift is een persoonlijke verklaring opgenomen, waarin hij (de Hoge Raad leest: klager) onder meer verklaart de enige eigenaar van de in beslag genomen zaak te zijn.
Deze louter subjectieve verklaring kan niet afdoen aan voormelde overwegingen van de rechtbank.
Dit betekent dat niet buiten twijfel staat dat de betreffende zaak uitsluitend in eigendom aan klager toebehoort. De zaak komt derhalve niet voor teruggave aan klager in aanmerking. Voor zover klager mede-eigenaar is van de zaak, is naar het oordeel van de rechtbank niet hoogst onwaarschijnlijk dat een eventueel aan de veroordeelde/beslagene op te leggen
betalingsverplichting kan worden verhaald op diens aandeel in de in beslag genomen zaak, zodat zij tot zekerheid kan strekken voor de nakoming van die verplichting."
3.3. De Rechtbank heeft klaarblijkelijk geoordeeld dat de klager zijn beklag heeft doen steunen op de gronden als in de bestreden beschikking vermeld. Die aan de Rechtbank als feitenrechter voorbehouden uitleg van het klaagschrift en het verhandelde in raadkamer, zoals daarvan blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal, is niet onbegrijpelijk.
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel klaagt over de begrijpelijkheid van het oordeel van de Rechtbank dat niet buiten twijfel staat dat het onderhavige pand uitsluitend aan de klager in eigendom toebehoort.
4.2. In aanmerking genomen dat de in het middel genoemde stukken van het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek, waaronder een uittreksel van HM Land Registry, waaruit zou blijken "dat requirant sedert 16 januari 1995 aldaar als eigenaar van het pand staat geregistreerd", bij de behandeling van het eerdere klaagschrift niet voldoende waren voor het oordeel dat het onderhavige pand met uitsluiting van een ander of anderen aan de klager in eigendom toebehoort, is het oordeel van de Rechtbank dat door de nadien overgelegde verklaring van de klager, inhoudende dat hij de enige eigenaar is van de inbeslaggenomen zaak, niet buiten twijfel is komen te staan dat het onderhavige pand uitsluitend aan hem in eigendom toebehoort, niet onbegrijpelijk.
4.3. Het middel is ondeugdelijk.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2006.