ECLI:NL:HR:2006:AV6219

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03655/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in cassatie wegens verzet tegen vonnis Kantonrechter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 mei 2006 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het ingestelde cassatieberoep. De verdachte was op 10 mei 2004 door de Kantonrechter bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 40,- wegens overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Rotterdam. De verdachte heeft op 28 februari 2005 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft echter op 24 november 2005 vastgesteld dat de verdachte in feite cassatie had ingesteld tegen het vonnis van de Kantonrechter.

De Hoge Raad overweegt dat op basis van artikel 404, tweede lid, aanhef en onder b, in verbinding met artikel 399, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), verzet openstaat. Dit betekent dat de verdachte geen cassatie kan instellen, zoals bepaald in artikel 78, vijfde lid, van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO). De Hoge Raad concludeert dat de verdachte, gelet op de omstandigheden van de zaak, niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde rechtsmiddel.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het bevestigt dat indien een verdachte niet tijdig verzet doet tegen een vonnis, er geen mogelijkheid meer is om in cassatie te gaan. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor verdachten om zich tijdig te verzetten tegen vonnissen om hun rechtsmiddelen te kunnen aanwenden. De Hoge Raad heeft de verdachte dan ook niet-ontvankelijk verklaard in het cassatieberoep, wat betekent dat de eerdere uitspraak van de Kantonrechter in stand blijft.

Uitspraak

9 mei 2006
Strafkamer
nr. 03655/05
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Rotterdam van 10 mei 2004, nummer 10/433364-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Kantonrechter heeft de verdachte ter zake van overtreding van art. 2.4.5 van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 1994 veroordeeld tot een geldboete van € 40,-, subsidiair één dag hechtenis.
2. Het cassatieberoep
De verdachte heeft op 28 februari 2005 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Kantonrechter. Bij arrest van 24 november 2005 heeft het Gerechtshof te 's-Gravenhage verstaan dat de verdachte tegen dat vonnis beroep in cassatie heeft ingesteld.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het ingestelde hoger beroep zal verstaan als verzet en de stukken zal doen toekomen aan de Griffier van de Rechtbank opdat de Rechtbank de zaak op het bestaande verzet zal kunnen berechten en afdoen.
3. Beoordeling van het ingestelde rechtsmiddel
3.1. Gelet op art. 404, tweede lid aanhef en onder b, in verbinding met art. 399, derde lid, Sv staat in de onderhavige zaak verzet open. Ingevolge art. 78, vijfde lid, RO kan door de verdachte derhalve geen beroep in cassatie worden ingesteld.
3.2. Tot de stukken van het geding behoort een proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond nr. 2004071907-1 van 27 februari 2004, op ambtseed opgemaakt door J.C. Blokzijl, brigadier van politie. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven en voorzover hier van belang, in als relaas van de verbalisant dat hij aan de verdachte, die was staande gehouden wegens verdenking van overtreding van art. 2.4.5 APV Rotterdam, op 27 februari 2004 een oproeping heeft uitgereikt om op 10 mei 2004 te 11.00 uur te verschijnen voor de Rechtbank te Rotterdam, sector Kanton. Gelet hierop had de verdachte ingevolge art. 399, eerste lid aanhef en onder a, Sv binnen veertien dagen na de uitspraak - dus uiterlijk op 24 mei 2004 - verzet moeten doen tegen het vonnis van de Kantonrechter.
3.3. De hiervoor onder 3.2 vermelde omstandigheid heeft tot gevolg dat geen rechter de verdachte nog zal kunnen ontvangen in het door deze aangewende rechtsmiddel.
De Hoge Raad vindt hierin aanleiding de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde rechtsmiddel. (vgl. HR 3 juli 2001, NJ 2001, 533).
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde rechtsmiddel.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 9 mei 2006.