ECLI:NL:HR:2006:AW6612

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C05/026HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aansprakelijkheid bij bodemverontreiniging na verkoop van grond

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een verkoper en kopers van een perceel grond waarop een metaalbewerkingsbedrijf was gevestigd. Na het sluiten van de koopovereenkomst werd bodemverontreiniging geconstateerd, wat leidde tot een rechtszaak. De kopers, aangeduid als verweerders in cassatie, hebben de verkoper, aangeduid als eiser, gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem. Ze vorderden onder andere een verklaring voor recht dat de eiser wanprestatie had gepleegd door hen niet volledig te informeren over de toestand van de bodem. De rechtbank oordeelde dat de eiser toerekenbaar tekortgeschoten was en veroordeelde hem tot het laten uitvoeren van een bodemonderzoek en het vergoeden van gemaakte kosten.

De eiser ging in hoger beroep bij het gerechtshof te Arnhem, dat de vonnissen van de rechtbank bevestigde en de zaak ter verdere behandeling verwees. De eiser stelde cassatie in tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de cassatie niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde de eiser in de kosten van het geding in cassatie.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door E.J. Numann op 2 juni 2006.

Uitspraak

2 juni 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/026HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - hebben bij exploot van 23 november 2001 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en, na vermeerdering van eis omtrent de proceskosten, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1. voor recht te verklaren dat [eiser] wanprestatie heeft gepleegd dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verweerder] c.s. door bij het aangaan van de ten processe bedoelde koopovereenkomst zijn kennis omtrent de toestand van de bodem van het verkochte niet volledig aan de kopers kenbaar te maken en deswege aansprakelijk jegens hen is voor de daardoor ontstane schade;
2. [eiser] te veroordelen om binnen een maand, te rekenen vanaf de datum waarop het in deze te wijzen vonnis aan hem zal zijn betekend, samengevat:
- opdracht te geven voor een nader bodemonderzoek op basis waarvan een saneringsplan kan worden opgesteld, waarbij een rapport wordt opgesteld dat ter goedkeuring bij Gedeputeerde Staten wordt ingediend;
- vervolgens, binnen twee maanden nadat goedkeuring zal zijn verkregen, opdracht te verstrekken om het gekochte te saneren overeenkomst het dan goedgekeurde saneringsplan, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
3. [eiser] te veroordelen tot betaling aan [verweerder] c.s. de tot dusver gemaakte onderzoekskosten ten bedrage van € 1.505,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van betaling aan hen;
subsidiair:
4. [eiser] te veroordelen tot vergoeding van alle schade, kosten en interessen, welke zij ten gevolge van de bovengenoemde wanprestatie dan wel onrechtmatig daad hebben geleden en nog zullen lijden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover sedert de dag waarop die kosten worden gemaakt tot de dag van betaling;
5. [eiser] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting als voorschot op de onder 3 genoemde schadeloosstelling te betalen aan [verweerder] c.s. een bedrag van € 65.000,--;
primair en subsidiair:
6. [eiser] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de kosten van het conservatoire beslag daaronder begrepen.
[Eiser] heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 7 februari 2002 een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 23 mei 2002 [eiser] tot bewijslevering toegelaten.
Na enquête en contra-enquête heeft de rechtbank bij vonnis van 28 maart 2003 samengevat weergegeven:
1. voor recht verklaard dat [eiser] jegens [verweerder] c.s. toerekenbaar tekortgeschoten is door hen niet te wijzen op de aanwezigheid van mogelijke verontreiniging ter plaatse en dat hij aansprakelijk is voor de daardoor door hen geleden en te lijden schade;
2. [eiser] veroordeeld een nader bodemonderzoek te laten verrichten conform de onder 2 van het dictum van dit vonnis opgedragen instructies;
3. [eiser] veroordeeld, ingeval hij in gebreke mocht blijven aan bovenstaande veroordeling te voldoen, tot betaling van een dwangsom van € 2.000,- per dag met een maximum van € 100.000,-;
4. [eiser] veroordeeld aan [verweerder] c.s. te betalen een bedrag van € 1.505,-- ter zake van tot dusver gemaakte onderzoekskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 november 2001 tot de dag der algehele voldoening;
5. de gegeven veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
6. de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar de rol verwezen;
7. verstaan dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis;
8. iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen de vonnissen van 7 februari 2002, 23 mei 2002 en 26 maart 2003 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. [verweerder] c.s. hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 2 november 2004 heeft het hof:
in het principaal appel:
- de vonnissen van de rechtbank te Arnhem van 7 februari 2002, van 23 mei 2002, behoudens de daarin opgenomen bewijsopdracht, en van 26 maart 2003 bekrachtigd met veroordeling van [eiser] in de kosten van het principaal appel;
in het incidenteel appel:
- het vonnis van die rechtbank van 23 mei 2002 ten aanzien van de daarin opgenomen bewijsopdracht vernietigd met veroordeling van [eiser] in de kosten van het incidenteel appel;
in het principaal en het incidenteel appel:
- de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en
- de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar de rechtbank te Arnhem.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 2 juni 2006.