ECLI:NL:HR:2006:AX6410

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01590/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.J.A. van Dorst
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekverlening in hoger beroep en onderzoeksplicht van de appelrechter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 augustus 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder door de Politierechter bij verstek veroordeeld voor poging tot oplichting en opzetheling. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar was niet verschenen op de zitting van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van het Hof om verstek te verlenen tegen de niet-verschenen verdachte niet onbegrijpelijk was, gezien het GBA-overzicht waaruit bleek dat de verdachte niet gedetineerd was. De Hoge Raad stelde vast dat de opvatting dat de appelrechter eerst moet onderzoeken of er reden is om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, geen steun vindt in het recht. Dit is in lijn met eerdere jurisprudentie, waaronder HR NJ 1998, 136, die betrekking heeft op de onderzoeksplicht van de appelrechter in gevallen waarin de verdachte gedetineerd is ten tijde van het instellen van het hoger beroep. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat er geen gronden waren voor cassatie en de bestreden uitspraak niet ambtshalve vernietigd hoefde te worden.

Uitspraak

29 augustus 2006
Strafkamer
nr. 01590/05
JB/MR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 december 2004, nummer 22/002216-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 27 februari 2002, waarbij deze de verdachte ter zake van 1. "poging tot oplichting" en 2. "opzetheling" heeft veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf en de benadeelde partij niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.G.N.M. van Caam, advocaat te Roosendaal, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof niet zonder nader onderzoek verstek had mogen verlenen tegen de niet-verschenen en verdachte.
3.2. De aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken houden wat betreft de procesgang - voor zover voor de
beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
(i) bij vonnis van 27 februari 2002 is de verdachte door de Politierechter bij verstek veroordeeld;
(ii) op 10 februari 2003 heeft de verdachte ter griffie van de Rechtbank te 's-Gravenhage hoger beroep ingesteld en daarbij als adres opgegeven [a-straat 1] te [plaats B], zijnde het (toenmalige) GBA-adres van de verdachte;
(iii) de dagvaarding van de verdachte om op 23 november 2004 te verschijnen ter terechtzitting van het Hof is op 23 augustus 2004 tevergeefs aangeboden op het adres [a-straat 1] te [plaats B]; op 20 september 2004 is die dagvaarding aan de (waarnemend) griffier van genoemde Rechtbank uitgereikt en op dezelfde datum als gewone brief verzonden naar evengenoemd adres;
(iv) tevens is die dagvaarding op 21 september 2004 uitgereikt aan genoemde (waarnemend) griffier op de grond dat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was;
(v) het GBA-overzicht van 21 september 2004, dat is gehecht aan de akte van uitreiking van evengenoemde dagvaarding, houdt in dat de verdachte toen niet gedetineerd was, en voorts dat hij van 19 december 2002 tot 16 april 2004 in de GBA ingeschreven is geweest op het adres [a-straat 1] te [plaats B] en dat hij op 16 april 2004 is "vertrokken naar land onbekend".
(vi) op de terechtzitting van het Hof van 23 november 2004 is de verdachte noch een raadsman verschenen en is tegen de verdachte verstek verleend;
(vii) bij arrest van 7 december 2004 heeft het Hof het vonnis van de Politierechter bevestigd.
3.3. In 's Hofs beslissing tot het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte ligt besloten dat de verdachte niet was gedetineerd. Gelet op de inhoud van bovengenoemd GBA-overzicht is die vaststelling ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
De mede aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat ingeval de verdachte zelf ter griffie hoger beroep heeft ingesteld, de appelrechter geen verstek mag verlenen tegen de niet-verschenen verdachte zonder eerst te hebben onderzocht of er reden is het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde hem in de gelegenheid te stellen om alsnog bij het onderzoek ter terechtzitting aanwezig te zijn, vindt geen steun in het recht en - anders dan het middel meent - in het bijzonder niet in HR 14 oktober 1997, NJ 1998, 136, welk arrest betrekking heeft op de onderzoeksplicht van de appelrechter indien de appelakte inhoudt dat de verdachte ten tijde van het instellen van het hoger beroep gedetineerd was.
3.4. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 29 augustus 2006.