ECLI:NL:HR:2006:AX6436

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
37859
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • D.G. van Vliet
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De kwalificatie van softwarelevering en aanpassing als één enkele dienst onder de Zesde richtlijn omzetbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de kwalificatie van de levering en aanpassing van software onder de Wet op de omzetbelasting 1968. De zaak betreft een beroep in cassatie van de fiscale eenheid Levob Verzekeringen B.V. en OV Bank N.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De Hoge Raad heeft eerder aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen vragen gesteld over de interpretatie van de Zesde richtlijn inzake omzetbelasting, met name over de vraag of de verschaffing en aanpassing van software als één enkele dienst kan worden aangemerkt.

De Hoge Raad oordeelt dat wanneer twee of meer handelingen die een belastingplichtige verricht zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij economisch één geheel vormen, deze handelingen voor de toepassing van de omzetbelasting als één enkele prestatie moeten worden beschouwd. Dit is het geval wanneer een belastingplichtige standaardsoftware levert en deze later aanpast aan de specifieke behoeften van de klant, zelfs als hiervoor afzonderlijke vergoedingen worden betaald.

De Hoge Raad concludeert dat de aanpassing van de software een overheersend karakter heeft en dat de gehele prestatie als een dienst moet worden gekwalificeerd. De middelen van de belanghebbende falen, en de Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 37.859
2 juni 2006
LB
gewezen op het beroep in cassatie van de fiscale eenheid Levob Verzekeringen B.V., OV Bank N.V., c.s. te Amersfoort tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 december 2001, nr. 01/1216, na beantwoording door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van de door de Hoge Raad bij na te melden arrest gestelde vragen.
1. Loop van het geding
Voor een overzicht van de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 30 januari 2004, nr. 37859, BNB 2004/164, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.
Bij arrest van 27 oktober 2005, C-41/04, V-N 2005/54.19, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:
"1. Artikel 2, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer twee of meer elementen of handelingen die een belastingplichtige levert aan of verricht ten behoeve van een als modaal beschouwde consument, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien economisch één geheel vormen waarvan de splitsing kunstmatig zou zijn, het geheel van deze elementen of deze handelingen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde één enkele prestatie vormt.
2. Dit is het geval bij een handeling waarmee een belastingplichtige aan een consument eerder ontwikkelde en op de markt gebrachte, op een drager opgeslagen standaardsoftware verschaft en deze software later aanpast aan de specifieke behoeften van die verkrijger, zelfs wanneer daarvoor afzonderlijke vergoedingen worden betaald.
3. Artikel 6, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388) moet aldus worden uitgelegd dat een enkele prestatie als bedoeld in punt 2 van dit dictum als "dienst" moet worden gekwalificeerd, wanneer blijkt dat de betrokken aanpassing noch gering noch van ondergeschikte aard is, maar juist een overheersend karakter heeft; dit is met name het geval wanneer deze aanpassing, gelet op elementen als de omvang, de kosten of de duur ervan, van doorslaggevend belang is om de verkrijger in staat te stellen op maat gemaakte software te gebruiken.
4. Artikel 9, lid 2, sub e, derde streepje, van de Zesde richtlijn (77/388) moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op één enkele dienst als bedoeld in punt 3 van dit dictum die wordt verleend aan een belastingplichtige die weliswaar in de Gemeenschap, maar buiten het land van de dienstverrichter is gevestigd."
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op dit arrest. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2. Beoordeling van de middelen
Gelet op de hiervóór vermelde verklaring voor recht geeft 's Hofs oordeel dat jegens belanghebbende in totaal één prestatie is verricht - te weten de terbeschikkingstelling van specifieke software - die moet worden aangemerkt als een dienst, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. De middelen falen derhalve.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, de vice-president D.G. van Vliet, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2006.