14 november 2006
Strafkamer
nr. 01939/05
SM
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 december 2004, nummer 22/003394-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring "Noordsingel" te Rotterdam.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 8 juni 2004 - de verdachte ter zake van "moord" veroordeeld tot dertien jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof de advocaat en de begeleider van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting heeft gehoord zonder hen op de voet van art. 290 Sv te beëdigen als getuige.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover van belang, het volgende in:
"De voorzitter constateert dat de opgeroepen getuige [getuige 1], thans gedetineerd in het huis van bewaring Het Veer te Amsterdam, is verschenen.
(...)
Het hof constateert dat mr. Taekema, de raadsman van de getuige, in de rechtszaal aanwezig is.
De voorzitter doet de getuige, [getuige 1], voor het gerechtshof verschijnen.
Deze geeft op de vragen van de voorzitter naar zijn naam, voornamen, geboortedatum, beroep, woon- en verblijfplaats, geen antwoord. Hij legt geen belofte of eed af.
De begeleider van de getuige deelt mede dat de getuige geen medicatie heeft gehad waardoor hij nu te versuft zou zijn om te antwoorden.
De raadsman van de verdachte wordt in de gelegenheid gesteld de getuige vragen te stellen.
De raadsman vraagt de getuige of hij wil uitleggen wat er op de bewuste datum, zoals vermeld in de tenlastelegging, is gebeurd.
De getuige geeft geen antwoord.
De raadsman doet het verzoek tot het instellen van een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige. Hij stelt voor dit onderzoek door de rechtspsycholoog P.J. Koppe te laten doen. De raadsman deelt mede dat het van belang is om te weten of het waar is wat de getuige eerder heeft verklaard, omdat niet op basis van een onsamenhangende verklaring van de getuige gezegd kan worden dat de verdachte schuldig is. De raadsman deelt mede dat de getuige [getuige 1] in eerste aanleg bij verstek is veroordeeld en dat hij tegen dit vonnis in hoger beroep is gegaan, waaruit valt op te maken dat hij het dus niet eens is met het vonnis.
De voorzitter vraagt de raadsman van de getuige of deze nog in beroep is tegen het vonnis van de rechtbank.
De raadsman van de getuige deelt hierop mede dat de getuige nog steeds in beroep is. Tevens deelt hij mede dat hij deze "afwezige" toestand van de getuige kent, dat hij eerst nog contact kon maken met de getuige en dat dit later niet meer mogelijk was.
De raadsman van de verdachte doet het aanvullende verzoek tot het stellen van vragen aan J.M. Oudejans, psycholoog, en J.R. Haas, psychiater, van het Pieter Baan Centrum over hoe zij tot de conclusie zijn gekomen dat [getuige 1] volledig toerekeningsvatbaar is, nu [getuige 1] niet aan het onderzoek heeft meegewerkt.
Desgevraagd door de voorzitter deelt de advocaat-generaal mede, dat hij verder wil gaan met het onderzoek ter terechtzitting, nu [getuige 1] is gehoord bij de rechter-commissaris in het bijzijn van de raadsman. Er is geen verklaring gevonden voor het feit dat [getuige 1] niet aanspreekbaar zou zijn.
De voorzitter geeft het woord aan de begeleider van de getuige, [de begeleider].
De begeleider van de getuige deelt mede dat hij de getuige een jaar kent, dat de getuige nu twee maanden verblijft op de afdeling waar hij momenteel zit en dat hij de medewerkers vraagt om brood en melk.
De raadsman houdt een deel van de verklaring van de getuige bij de rechter-commissaris voor en deelt mede zich af te vragen of deze verklaring betrouwbaar is.
De advocaat-generaal deelt mede dat het Pieter Baan Centrum een opmerking heeft gemaakt over het zwijgzame gedrag van de getuige [getuige 1].
Het hof onderbreekt hierop het onderzoek voor beraadslaging
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede, dat het hof geen noodzaak en geen verdedigingsbelang ziet in de voorstellen van de verdediging.
Tevens deelt de voorzitter mede dat de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld de getuige vragen te stellen, omdat de getuige daar misschien wel op reageert.
De raadsman deelt mede dat de verdediging geen afstand doet van de getuige. De raadsman verzoekt een korte schorsing om met de verdachte te overleggen.
Het hof onderbreekt hierop het onderzoek teneinde de verdachte en zijn raadsman in de gelegenheid te stellen overleg te plegen.
Na hervatting van het onderzoek deelt de raadsman mede dat de verdachte vragen zal stellen aan de getuige.
De verdachte vraagt hierop aan de getuige, zakelijk weergegeven:
Dilep, wil je het hof vertellen wie je bent en hoe het allemaal is gegaan?
Waarom wil je niet praten?
Wil je het aan iemand anders vertellen? Het is erg belangrijk.
De voorzitter deelt mede geen reactie te zien bij de getuige.
De raadsman doet hierop het verzoek tot het tonen aan de getuige van de videobeelden van zijn verhoor bij de politie.
De advocaat-generaal deelt mede geen bezwaar te hebben tegen het tonen van de videobeelden aan de getuige.
Het hof staat het tonen van de videobeelden toe.
De advocaat-generaal toont de getuige de videobeelden vanaf 11:28 uur van de dag van dit verhoor.
Nadat de getuige een minuut of twee, drie de videobeelden van zijn verhoor door de politie zijn getoond, staat de raadsman van de getuige op en deelt mede bezwaar te maken tegen het nog langer tonen van de videobeelden, nu hij niet weet wat voor een indruk het zien van deze beelden op de getuige maakt en, nu de getuige niet voor niets wordt verzorgd op de FOBA, het tonen van de beelden misschien onverantwoord is.
De voorzitter vraagt hierop aan de getuige of hij wil praten of terug wil naar zijn detentie-adres.
De raadsman van de verdachte doet hierop het verzoek tot terugverwijzing van de zaak naar de rechter-commissaris om te proberen of de getuige dan wel gaat praten, nu de getuige bij de rechter-commissaris eerder wel heeft gereageerd.
Desgevraagd door de voorzitter deelt de advocaat-generaal mede, dat hij niets ziet in het voorstel van de raadsman. Hij deelt mede van oordeel te zijn dat de verklaring van de getuige kort na het feit de meeste waarde heeft. Tevens deelt hij mede zich af te vragen wat de waarde van nog een verhoor van deze getuige zou zijn, nu ter terechtzitting is gebleken hoe het met hem is gesteld.
Het hof onderbreekt hierop het onderzoek voor beraadslaging
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede, dat het hof geen noodzaak ziet tot het verwijzen van de zaak naar de rechter-commissaris voor het horen van de getuige [getuige 1]."
3.3. Gezien de door de begeleider van de getuige aan het Hof gegeven informatie met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke toestand van de getuige en de daarna genomen beslissingen van het Hof tot beëindiging van het verhoor van de getuige ter terechtzitting en tot afwijzing van het verzoek van de raadsman van de verdachte de getuige door de Rechter-Commissaris te doen horen, had het Hof de begeleider moeten aanmerken als getuige in de zin van art. 290 Sv.
3.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt niet in dat is overgegaan tot beëdiging van deze getuige in de zin van art. 290, tweede lid, Sv. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat dit niet is geschied. Hoewel het niet naleven van dit voorschrift niet met nietigheid is bedreigd, moet dit verzuim toch nietigheid ten gevolge hebben, aangezien het behoort tot het wezen van het strafproces, dat op de terechtzitting getuigen onder ede of belofte worden gehoord. Het middel is in zoverre gegrond.
3.5. Voor zover het middel erover klaagt dat de advocaat van de getuige [getuige 1] niet gerechtigd was als zodanig op te treden, faalt het. De omstandigheid dat de wet een getuige, anders dan een benadeelde partij, niet expliciet het recht toekent van bijstand door een advocaat, staat er niet aan in de weg dat een getuige zich tijdens zijn verhoor ter terechtzitting laat bijstaan door een advocaat. De in het middel gewraakte uitlatingen van de advocaat gaan het kader van die bijstand niet te buiten.
In zoverre faalt het middel.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 20 december 2004 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. De rechter naar wie de zaak zal worden verwezen, zal in geval van strafoplegging die overschrijding daarbij dienen te betrekken.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 14 november 2006.
Mr. Ilsink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.