ECLI:NL:HR:2006:AX7473

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02328/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van bewijsvergaring in strafzaak tegen verdachte met betrekking tot uitlevering van persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 september 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was in hoger beroep vrijgesproken van een primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, maar werd wel veroordeeld voor medeplegen van mishandeling tot vijftien maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De kern van het geschil betrof de rechtmatigheid van de bewijsvergaring, specifiek de vraag of er een geldig bevel tot uitlevering van persoonsgegevens was afgegeven aan Holland Casino. Het hof had geoordeeld dat het schriftelijke stuk van de officier van justitie, dat als aanhef 'Bevel tot uitlevering van stukken ex art. 96a Wetboek van Strafvordering' had, niet als een bevel tot uitlevering van persoonsgegevens kon worden beschouwd. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het bevel zich beperkte tot de uitlevering van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen, en dat het verzoek om inlichtingen omtrent de verdachte niet onder het bevel viel. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de door hem aangevoerde middelen niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke scheiding tussen bevelen tot uitlevering van voorwerpen en verzoeken om informatie, en bevestigt dat een verzoek tot gegevensverstrekking niet kan worden gedaan zonder wettelijke basis.

Uitspraak

5 september 2006
Strafkamer
nr. 02328/05
IV/MR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 maart 2005, nummer 20/003044-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Breda van 30 juli 2004 - voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 subsidiair "medeplegen van poging tot zware mishandeling" en (de Hoge Raad leest:) 3. "medeplegen van mishandeling" veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met teruggave aan verdachte zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel komt op tegen de verwerping van een verweer betreffende de rechtmatigheid van de bewijsvergaring.
3.2. Het in het middel bedoelde verweer is in de bestreden uitspraak als volgt samengevat en verworpen:
"I. De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep onder meer aangevoerd dat voor de uitlevering van persoonsgegevens ten onrechte aan Holland Casino een bevel op grond van art. 96a Wetboek van Strafvordering is gegeven, zodat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim van de zijde van het openbaar ministerie.
Daardoor is ten onrechte een verdenking gerezen tegen zijn cliënt. Gelet op het bepaalde in artikel 359a Wetboek van Strafvordering dient dit te leiden tot bewijsuitsluiting dan wel tot strafvermindering.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt dienaangaande het volgende. Naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer] ter zake van poging tot afpersing, poging tot zware mishandeling en bedreiging waarbij een persoon die zich '[verdachte]' noemde betrokken zou zijn, is een nader onderzoek ingesteld naar de identiteit van deze persoon. Door de verbalisanten is een verzoek gericht aan de officier van justitie te Breda voor het verlenen van een machtiging inlichtingenverstrekking en, indien aanwezig, foto's door Holland Casino te Breda (proces-verbaal nr. PL2066/03-164420, blz. 45).
Op 6 augustus 2003 is door de officier van justitie een zogenaamd 'bevel tot uitlevering van stukken ex art. 96a Wetboek van Strafvordering' verstrekt, gericht aan Holland Casino te Breda. Dit bevel luidt - voor zover relevant - als volgt:
'Bevel tot uitlevering van stukken ex art. 96a Wetboek van Strafvordering.
(...)
Uit het strafrechtelijk onderzoek is naar voren gekomen dat op zondag 27 juli 2003 een Chinees uitziende man, die zei genaamd te zijn [verdachte], aanwezig was in het Holland Casino te Breda.
Teneinde de identiteit van genoemde [verdachte] te kunnen achterhalen beveel ik, officier van justitie, op grond van artikel 96a van het Wetboek van Strafvordering, dat tot de uitlevering van alle voor inbeslagneming vatbare voorwerpen wordt overgegaan, en verzoek ik eveneens alle inlichtingen omtrent bovengenoemd persoon.
Met name wordt de uitlevering verzocht van alle voor inbeslagname vatbare voorwerpen en/of wordt verzocht om informatie te verschaffen over alle bij uw instelling beschikbare bedrijfsgegevens van betrokkene [verdachte] en/of eventueel aanwezige foto's /videobeelden van 27 juli 2003.
(...)
Ik verzoek u, mede gelet op het bepaalde in artikel 43 van de Wet Bescherming Persoonsgegevens geen informatie te verstrekken aan de bovengenoemde betrokken persoon of aan anderen over deze gegevensverstrekking aan justitie, althans niet voordat aan het bevel tot uitlevering is voldaan en de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt (...)'. Vervolgens hebben verbalisanten met behulp van deze 'machtiging' een onderzoek ingesteld bij Holland Casino te Breda. In het proces-verbaal wordt gerelateerd dat verzocht werd om een uitdraai van alle bezoekers op 27 juli 2003. Aan een medewerker werd gevraagd te raadplegen op een bepaald referentienummer. Aan dit verzoek werd voldaan. Hieruit kwam de naam van verdachte naar voren als een van de twee personen die ooit gebruik hebben gemaakt van het betreffende referentienummer. Door een medewerker van Holland Casino werd een uitdraai met de persoonsgegevens en een foto van de betreffende persoon, zijnde verdachte, verstrekt (proces-verbaal nr. PL2064/03-164420, blz. 17 en 18).
Artikel 96a van het Wetboek van Strafvordering luidde ten tijde van het telastegelegde als volgt:
lid 1:
'In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de opsporingsambtenaar een persoon die redelijkerwijs moet worden vermoed houder te zijn van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp bevelen dat hij dit ter inbeslagneming zal uitleveren.
(...)'.
Het hof stelt voorop dat de bevoegdheid om uitlevering te vorderen van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen zich niet uitstrekt tot het verstrekken van gegevens. Een gegeven kan namelijk niet worden beschouwd als een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp. Het hof is het dan ook in zoverre met de raadsman eens dat op basis van artikel 96a Wetboek van Strafvordering geen bevel tot uitlevering van gegevens kan worden verstrekt.
Het hof is evenwel van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is geweest van een bevel tot uitlevering van persoonsgegevens.
Hoewel de aanhef luidt: 'Bevel tot uitlevering van stukken ex art. 96a Wetboek van Strafvordering', blijkt uit het vervolg van de tekst van dit bevel dat door de officier van justitie een onderscheid wordt gemaakt naar gelang het gaat om uitlevering van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen dan wel inlichtingenverstrekking omtrent de persoon van '[verdachte]'. In de tekst wordt namelijk bevolen de uitlevering van alle voor inbeslagneming vatbare voorwerpen doch daarnaast verzocht om inlichtingen omtrent de persoon van [verdachte]. Het hof leest de tekst dan ook aldus dat het bevel tot uitlevering is beperkt tot de uitlevering van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen en dat de officier van justitie Holland Casino daarnaast het verzoek doet inlichtingen te verstrekken. Hoewel moet worden toegegeven dat een afzonderlijk, niet in een bevel ex artikel 96a Wetboek van Strafvordering opgenomen verzoek tot verstrekking persoonsgegevens duidelijker zou zijn geweest, is naar het oordeel van het hof door de officier van justitie -terecht- onderscheiden tussen een bevel tot uitlevering van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen en een verzoek tot inlichtingenverstrekking.
Dat in het vervolg van de tekst wordt gesproken van een verzoek tot uitlevering van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen doet hier niet aan af, nu in de laatste alinea weer een onderscheid wordt gemaakt tussen het bevel tot uitlevering - waarbij kennelijk wordt gedoeld op de uitlevering van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen - en het verstrekken van gevraagde inlichtingen.
Bij het door de verbalisanten nadien ingestelde onderzoek bij Holland Casino werd blijkens voornoemd proces-verbaal de betreffende medewerker verzocht inlichtingen te verstrekken, zulks in overeenstemming met de door de officier van justitie gebruikte bewoordingen, zodat ook van de zijde van de verbalisanten kennelijk geen andere voorstelling van zaken is gegeven dan door de officier van justitie is verwoord.
Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat geen sprake is van schending van het bepaalde in artikel 96a Wetboek van Strafvordering. Het hof verwerpt dan ook het beroep op bewijsuitsluiting."
3.3. Blijkens hetgeen hiervoor onder 3.2 is weergegeven heeft het Hof geoordeeld dat in het onderhavige geval geen sprake is geweest van een bevel tot uitlevering van persoonsgegevens. Immers heeft het Hof geoordeeld dat het aan de desbetreffende medewerkers van het Holland Casino gerichte schriftelijke stuk van de officier van justitie met als aanhef 'Bevel tot uitlevering van stukken ex art. 96a Wetboek van Strafvordering' - gelet op het vervolg van de tekst van dit bevel - weliswaar enerzijds een bevel inhield tot de uitlevering van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen, doch daarnaast een verzoek behelsde om inlichtingen omtrent de persoon van '[verdachte]'. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
3.4. De in het middel verdedigde opvatting dat een (niet verplichtend) verzoek tot gegevensverstrekking slechts kan worden gedaan krachtens een in of krachtens de wet voorziene bevoegdheid, met inachtneming van de daaraan verbonden voorwaarden, vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht.
3.5. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op5 september 2006.