3.2. Het in het middel bedoelde verweer is in de bestreden uitspraak als volgt samengevat en verworpen:
"I. De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep onder meer aangevoerd dat voor de uitlevering van persoonsgegevens ten onrechte aan Holland Casino een bevel op grond van art. 96a Wetboek van Strafvordering is gegeven, zodat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim van de zijde van het openbaar ministerie.
Daardoor is ten onrechte een verdenking gerezen tegen zijn cliënt. Gelet op het bepaalde in artikel 359a Wetboek van Strafvordering dient dit te leiden tot bewijsuitsluiting dan wel tot strafvermindering.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt dienaangaande het volgende. Naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer] ter zake van poging tot afpersing, poging tot zware mishandeling en bedreiging waarbij een persoon die zich '[verdachte]' noemde betrokken zou zijn, is een nader onderzoek ingesteld naar de identiteit van deze persoon. Door de verbalisanten is een verzoek gericht aan de officier van justitie te Breda voor het verlenen van een machtiging inlichtingenverstrekking en, indien aanwezig, foto's door Holland Casino te Breda (proces-verbaal nr. PL2066/03-164420, blz. 45).
Op 6 augustus 2003 is door de officier van justitie een zogenaamd 'bevel tot uitlevering van stukken ex art. 96a Wetboek van Strafvordering' verstrekt, gericht aan Holland Casino te Breda. Dit bevel luidt - voor zover relevant - als volgt:
'Bevel tot uitlevering van stukken ex art. 96a Wetboek van Strafvordering.
(...)
Uit het strafrechtelijk onderzoek is naar voren gekomen dat op zondag 27 juli 2003 een Chinees uitziende man, die zei genaamd te zijn [verdachte], aanwezig was in het Holland Casino te Breda.
Teneinde de identiteit van genoemde [verdachte] te kunnen achterhalen beveel ik, officier van justitie, op grond van artikel 96a van het Wetboek van Strafvordering, dat tot de uitlevering van alle voor inbeslagneming vatbare voorwerpen wordt overgegaan, en verzoek ik eveneens alle inlichtingen omtrent bovengenoemd persoon.
Met name wordt de uitlevering verzocht van alle voor inbeslagname vatbare voorwerpen en/of wordt verzocht om informatie te verschaffen over alle bij uw instelling beschikbare bedrijfsgegevens van betrokkene [verdachte] en/of eventueel aanwezige foto's /videobeelden van 27 juli 2003.
(...)
Ik verzoek u, mede gelet op het bepaalde in artikel 43 van de Wet Bescherming Persoonsgegevens geen informatie te verstrekken aan de bovengenoemde betrokken persoon of aan anderen over deze gegevensverstrekking aan justitie, althans niet voordat aan het bevel tot uitlevering is voldaan en de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt (...)'. Vervolgens hebben verbalisanten met behulp van deze 'machtiging' een onderzoek ingesteld bij Holland Casino te Breda. In het proces-verbaal wordt gerelateerd dat verzocht werd om een uitdraai van alle bezoekers op 27 juli 2003. Aan een medewerker werd gevraagd te raadplegen op een bepaald referentienummer. Aan dit verzoek werd voldaan. Hieruit kwam de naam van verdachte naar voren als een van de twee personen die ooit gebruik hebben gemaakt van het betreffende referentienummer. Door een medewerker van Holland Casino werd een uitdraai met de persoonsgegevens en een foto van de betreffende persoon, zijnde verdachte, verstrekt (proces-verbaal nr. PL2064/03-164420, blz. 17 en 18).
Artikel 96a van het Wetboek van Strafvordering luidde ten tijde van het telastegelegde als volgt:
lid 1:
'In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de opsporingsambtenaar een persoon die redelijkerwijs moet worden vermoed houder te zijn van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp bevelen dat hij dit ter inbeslagneming zal uitleveren.
(...)'.
Het hof stelt voorop dat de bevoegdheid om uitlevering te vorderen van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen zich niet uitstrekt tot het verstrekken van gegevens. Een gegeven kan namelijk niet worden beschouwd als een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp. Het hof is het dan ook in zoverre met de raadsman eens dat op basis van artikel 96a Wetboek van Strafvordering geen bevel tot uitlevering van gegevens kan worden verstrekt.
Het hof is evenwel van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is geweest van een bevel tot uitlevering van persoonsgegevens.
Hoewel de aanhef luidt: 'Bevel tot uitlevering van stukken ex art. 96a Wetboek van Strafvordering', blijkt uit het vervolg van de tekst van dit bevel dat door de officier van justitie een onderscheid wordt gemaakt naar gelang het gaat om uitlevering van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen dan wel inlichtingenverstrekking omtrent de persoon van '[verdachte]'. In de tekst wordt namelijk bevolen de uitlevering van alle voor inbeslagneming vatbare voorwerpen doch daarnaast verzocht om inlichtingen omtrent de persoon van [verdachte]. Het hof leest de tekst dan ook aldus dat het bevel tot uitlevering is beperkt tot de uitlevering van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen en dat de officier van justitie Holland Casino daarnaast het verzoek doet inlichtingen te verstrekken. Hoewel moet worden toegegeven dat een afzonderlijk, niet in een bevel ex artikel 96a Wetboek van Strafvordering opgenomen verzoek tot verstrekking persoonsgegevens duidelijker zou zijn geweest, is naar het oordeel van het hof door de officier van justitie -terecht- onderscheiden tussen een bevel tot uitlevering van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen en een verzoek tot inlichtingenverstrekking.
Dat in het vervolg van de tekst wordt gesproken van een verzoek tot uitlevering van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen doet hier niet aan af, nu in de laatste alinea weer een onderscheid wordt gemaakt tussen het bevel tot uitlevering - waarbij kennelijk wordt gedoeld op de uitlevering van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen - en het verstrekken van gevraagde inlichtingen.
Bij het door de verbalisanten nadien ingestelde onderzoek bij Holland Casino werd blijkens voornoemd proces-verbaal de betreffende medewerker verzocht inlichtingen te verstrekken, zulks in overeenstemming met de door de officier van justitie gebruikte bewoordingen, zodat ook van de zijde van de verbalisanten kennelijk geen andere voorstelling van zaken is gegeven dan door de officier van justitie is verwoord.
Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat geen sprake is van schending van het bepaalde in artikel 96a Wetboek van Strafvordering. Het hof verwerpt dan ook het beroep op bewijsuitsluiting."