ECLI:NL:HR:2006:AX8648

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02281/05 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • A.J.A. van Dorst
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van overtredingen onder de Wet arbeid vreemdelingen en overgangsrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 augustus 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de verjaring van overtredingen onder de Wet arbeid vreemdelingen. De tenlastelegging betreft een periode tot en met 20 april 2002, waarbij de verdachte als werkgever vreemdelingen heeft tewerkgesteld zonder de vereiste vergunning. De Hoge Raad oordeelt dat de aanpassing van artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht bij de Wet van 16 november 2005 geen gevolgen heeft voor feiten die vóór de inwerkingtreding van deze wet zijn verjaard. De verjaringstermijn, zoals die gold van 1 januari 2006 tot 7 juli 2006, bedraagt in dit geval maximaal vier jaar. Aangezien de feiten zijn gepleegd in de periode van 15 maart 2002 tot en met 20 april 2002, is het recht tot strafvordering wegens verjaring vervallen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de zaak met parketnummer 02/040282-02 en verklaart de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte voor dit tenlastegelegde feit. De overige beroepen worden verworpen.

Uitspraak

15 augustus 2006
Strafkamer
nr. 02281/05 E
JB/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 16 december 2004, nummer 20/001104-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Breda van 10 november 2003 - het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging ten aanzien van de zaak met parketnummer 02/040282-02, voor zover deze betrekking heeft op [betrokkene 1] en [betrokkene 2], en ten aanzien van de zaak met parketnummer 02/040334-02, voor zover deze betrekking heeft op [betrokkene 2] voor de periode van 1 september 2002 tot en met 9 september 2002 en voorts de verdachte in de zaak met parketnummer 02/040282-02 ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen, driemaal gepleegd", in de zaak met parketnummer 02/040333-02 ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen, vijfmaal gepleegd" en in de zaak met parketnummer 02/040334-02 ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen, driemaal gepleegd" veroordeeld tot elf geldboeten van elk € 2.250,-, subsidiair telkens 45 dagen hechtenis waarvan telkens € 1.250,- voorwaardelijk, subsidiair telkens 25 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen 's Hofs partiële niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.C. van Walree, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 02/040282-02 tenlastegelegde, behoudens voor zover het vonnis van de Rechtbank te dien aanzien is vernietigd, tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging in zoverre en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1.1. In de zaak met parketnummer 02/040282-02 is bij inleidende dagvaarding aan de verdachte tenlastegelegd dat:
"hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 15 maart 2002 tot en met 20 april 2002, te Bergen op Zoom, in elk geval in Nederland, als werkgever vijf, althans een (aantal) vreemdeling(en), te weten:
[betrokkene 3], van Poolse nationaliteit, en/of
[betrokkene 1], van Roemeense nationaliteit, en/of
[betrokkene 4], van Bulgaarse nationaliteit, en/of
[betrokkene 5], van Roemeense nationaliteit, en/of
[betrokkene 2], van Letse nationaliteit
arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning."
4.1.2. Deze feiten zijn strafbaar gesteld bij art. 2 van de Wet arbeid vreemdelingen in verbinding met art. 1, eerste lid aanhef en onder 4° (oud), van de Wet op de economische delicten (WED) en art. 6, eerste lid aanhef en onder 4°, WED. Het tenlastegelegde wordt in art. 2, vierde lid, van laatstgenoemde wet als een overtreding aangemerkt.
4.2. Art. 70 Sr luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
1°. in twee jaren voor alle overtredingen."
Art. 71 Sr luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd (...)."
Art. 72 Sr luidde na de inwerkingtreding op 1 januari 2006 van de Wet van 16 november 2005, Stb. 2005, 595 als volgt:
"1. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde.
2. Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het feit geldende verjaringstermijn."
Art. 72 Sr luidt na de inwerkingtreding op 7 juli 2006 van de Wet van 5 juli 2006, Stb. 2006, 310 als volgt:
"1. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde.
2. Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel ten aanzien van overtredingen na tien jaren en ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn."
4.3. De hiervoor genoemde Wet van 16 november 2005 bevat als bepaling van overgangsrecht, dat de wetswijziging geen gevolgen heeft voor feiten die vóór haar inwerkingtreding (1 januari 2006) zijn verjaard, welk geval zich hier niet voordoet.
De hiervoor genoemde Wet van 5 juli 2006 bevat als bepaling van overgangsrecht dat ten aanzien van overtredingen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van die Wet (7 juli 2006) zijn verjaard, het tweede lid van art. 72 Sr van toepassing blijft zoals dat luidde vóór die inwerkingtreding.
4.4. De onderhavige overtredingen zijn volgens de tenlastelegging begaan in of omstreeks de periode van 15 maart 2002 tot en met 20 april 2002. Op grond van het tweede lid van art. 72 Sr zoals dat luidde van 1 januari 2006 tot 7 juli 2006, beloopt de verjaringstermijn in het onderhavige geval dus ten hoogste twee maal twee jaar. Wat betreft deze feiten is derhalve het recht tot strafvordering wegens verjaring vervallen.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - maar uitsluitend wat betreft 's Hofs beslissingen ten aanzien van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02/040282-02, behoudens voor zover het Hof in die zaak het vonnis van de Rechtbank heeft vernietigd;
Verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 02/040282-02 tenlastegelegde;
Verstaat dat het Hof de verdachte in de zaak met parketnummer 02/040333-02 en in de zaak met parketnummer 02/040334-02 heeft veroordeeld tot vijf onderscheidenlijk drie geldboetes van elk € 2.250,-, subsidiair 45 dagen hechtenis, waarvan € 1.250,-, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met bepaling dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de in totaal acht geldboetes mag worden voldaan in acht opeenvolgende maandelijkse termijnen van elk € 1.000,-;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 15 augustus 2006.