ECLI:NL:HR:2006:AX9214

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02330/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig verkregen bewijs en aanhouding in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1983 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor schuldheling van twee fietsen. Het hof had de verwerping van het verweer dat het bewijs met betrekking tot feit 3 onrechtmatig was verkregen, onvoldoende gemotiveerd. De verdachte had in de periode van 4 januari 2002 tot en met 7 mei 2003 een damesfiets en in de periode van 19 mei 2003 tot en met 6 juni 2003 een herenfiets voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze fietsen door misdrijf verkregen waren.

De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het betreft de beslissingen over feit 3 en de straftoemeting, met terugwijzing naar het Gerechtshof. De Hoge Raad oordeelde dat het hof het verweer van de raadsman ten onrechte had verworpen op basis van omstandigheden die betrekking hadden op een andere aanhouding. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de verwerping van verweren omtrent de rechtmatigheid van bewijs en aanhoudingen. De Hoge Raad bevestigde dat de aanhouding van de verdachte rechtmatig was, maar dat de motivering van het hof tekort schoot. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken waar de rechtmatigheid van bewijs en aanhoudingen ter discussie staat.

Uitspraak

10 oktober 2006
Strafkamer
nr. 02330/05
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 5 april 2005, nummer 24/001685-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Leeuwarden van 20 september 2004, voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van 2 en 3 telkens opleverende "schuldheling" veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K.E. Wielenga, advocaat te Joure, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het betreft de beslissingen over feit 3 en de straftoemeting, met terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden om in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof het verweer dat het bewijs met betrekking tot feit 3 onrechtmatig is verkregen nu er voor de aanhouding van de verdachte terzake overtreding van de Opiumwet onvoldoende verdenking bestond, ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"2.
hij in de periode van 4 januari 2002 tot en met 7 mei 2003, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, een (dames)fiets, merk Gazelle, kleur groen, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die (dames)fiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
3.
hij in de periode van 19 mei 2003 tot en met 6 juni 2003 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, een (heren)fiets, merk Union, kleur blauw, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die (heren)fiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"De raadsman van de verdachte voert ter verdediging het volgende aan - zakelijk weergegeven -:
(...)
Met betrekking tot feit 3 vraag ik me af of er wel een voldoende mate van verdenking tegen [verdachte] is. De verbalisanten zien [verdachte] aan komen fietsen en zeggen dan dat [verdachte] hun ambtshalve bekend is als een dealer. Waar halen de verbalisanten dat vandaan, vraag ik mij af. Dat blijkt nergens uit het strafdossier. Er is geen aanleiding voor aanhouding van [verdachte] op grond van de Opiumwet. De fiets is een verboden vrucht van de onterechte aanhouding.
(...)
De advocaat-generaal repliceert als volgt - zakelijk weergegeven -:
Gezien de hele context waarin feit 3 zich heeft afgespeeld, is er naar mijn oordeel geen sprake van een onterechte aanhouding van de verdachte terzake van dat feit.
De raadsman van de verdachte voert ter verdediging het volgende aan - zakelijk weergegeven -:
Wat bedoelt de advocaat-generaal met "context" ? Een en ander speelde zich af bij een busstation. Uit het dossier blijkt niet dat dit een plek is waar in de regel gedeald wordt. Er blijkt ook niet van aanwijzingen voor contact tussen [verdachte] en [betrokkene 1]."
3.4. In een nadere bewijsoverweging heeft het Hof in het bestreden arrest overwogen:
"De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte niet kan worden veroordeeld ter zake van feit 3, aangezien er sprake is van een onvoldoende gerechtvaardigde verdenking om verdachte aan te houden op grond van de Opiumwet. Hiertoe is aangevoerd dat er voor de verbalisant die de verdachte heeft aangehouden geen omstandigheden kunnen zijn geweest op basis waarvan hij kon vermoeden dat de verdachte een dealer is.
Verdachte bevond zich blijkens het proces-verbaal op een locatie waar regelmatig drugs worden verhandeld. Hij sprak daar twee personen aan die de verbalisant kende als gebruikers van hard drugs. Voorts zag de verbalisant dat uit de jaszak van verdachte diverse bankbiljetten uitstaken en dat verdachte probeerde te vluchten op het moment dat de verbalisant hem aan de kleding wilde onderzoeken.
Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de aanhouding van de verdachte rechtmatig is geweest en dat hetgeen de verbalisanten nadien als bewijsmiddelen hebben verkregen kan dienen tot het bewijs van feit 3.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het hof het verweer van de raadsman."
3.5. Tot de stukken van het geding behoort onder meer een proces-verbaal van politie, opgemaakt door onder anderen de opsporingsambtenaar W. Siebenga, inhoudende voor zover hier van belang:
"Op woensdag 7 mei 2003, omstreeks 13:05 uur, zag ik verbalisant Siebenga, de mij ambtshalve bekende harddrugsgebruiker [betrokkene 2] en de mij ambtshalve bekende harddrugsgebruiker [betrokkene 3], fietsen over de Leidijk te Drachten.
(...)
Ik zag dat beide personen een steeg infietsten gelegen naast de Friese Poort aan de Raai te Drachten en aldaar afstapten en bleven wachten. Het is mij verbalisant Siebenga bekend dat op deze plek regelmatig drugs worden verhandeld.
(...)
Ik zag tevens een mij onbekende jongen met een licht getinte huidskleur, op een damesfiets met fietstassen, naar [betrokkene 2] en [betrokkene 3] fietsen. Deze jongen stapte af en sprak beide jongens aan.
(...)
Toen ik verbalisant Siebenga, de licht getinte jongen, wilde aanspreken zag ik dat deze in zijn rechter jaszak diverse bankbiljetten van verschillende coupures had zitten. Deze bankbiljetten staken gedeeltelijk uit zijn jaszak.
Gezien het feit dat er op de lokatie waar deze personen stonden regelmatig drugs werden verhandeld en de hoeveelheid bankbiljetten die ik zag, rees bij mij verbalisant Siebenga het vermoeden dat deze mij onbekende jongen een dealer in harddrugs was.
Ik, verbalisant Siebenga, heb vervolgens deze jongen aangesproken en hem medegedeeld dat ik van de politie was en dat ik op grond van de Opiumwet, hem aan de kleding wilde onderzoeken.
Tevens vroeg ik verbalisant Siebenga, deze jongen naar zijn naam. Hij overhandigde mij een op zijn naam gesteld W-document.
Ik zag dat de jongen was genaamd [verdachte], voornaam [...] en van Algerijnse afkomst. Ik plaatste vervolgens verdachte [verdachte] in een dusdanige positie tegen een houten schutting zodat ik hem aan zijn kleding kon onderzoeken en hem mijn legitimatie kon tonen.
Echter op het moment dat ik mijn legitimatie wilde pakken, rende verdachte [verdachte] hard weg. Ik, verbalisant Siebenga, heb verdachte [verdachte] vastgepakt en hem medegedeeld dat hij was aangehouden terzake het dealen in harddrugs.
(...)
De fiets waarop verdachte [verdachte] fietste, een groene damesfiets merk Gazelle, type primeur, bleek bij nader onderzoek aan het bureau te Drachten, te zijn gestolen op 4 januari 2002."
3.6. Uit het voorgaande volgt dat het Hof de verwerping van het verweer niet toereikend heeft gemotiveerd, nu het Hof het verweer van de raadsman dat betrekking heeft op feit 3 heeft verworpen op grond van omstandigheden die betrekking hebben op de aanhouding van de verdachte ter zake van een ander, op een andere datum gepleegd feit (feit 2).
3.7. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde feit en de strafoplegging;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 oktober 2006.