ECLI:NL:HR:2006:AX9390

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/141HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wanprestatie in verbintenissenrecht tussen opdrachtgever en opdrachtnemer

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een opdrachtgever, aangeduid als [eiseres], en een opdrachtnemer, aangeduid als [verweerder], over de betaling van openstaande facturen voor onderhoudswerkzaamheden aan een IFA-motor met generator. De opdrachtgever had de opdrachtnemer opdracht gegeven om verschillende onderhoudswerkzaamheden uit te voeren, waaronder het controleren van de klepafstelling en het vervangen van de zuigerveren. De opdrachtnemer heeft hiervoor facturen gestuurd, maar de opdrachtgever heeft de vordering bestreden. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis een deskundigenonderzoek bevolen en uiteindelijk de vordering van de opdrachtnemer afgewezen. De opdrachtnemer heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de rechtbank, die de eerdere uitspraak van de kantonrechter heeft vernietigd en de opdrachtgever heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.818,15, vermeerderd met wettelijke rente.

De opdrachtgever heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraak. In cassatie is vastgesteld dat de schade aan de generator is ontstaan door defecten aan de rubber/kunststofdelen van de flexibele koppeling, die niet door de opdrachtnemer zijn opgemerkt. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank de stellingen van de opdrachtgever niet voldoende heeft behandeld, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de opdrachtgever in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest is gewezen door de vice-president en raadsheren van de Hoge Raad der Nederlanden op 8 september 2006.

Uitspraak

8 september 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/141HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. K. Teuben,
t e g e n
[Verweerder], handelende onder de naam [A],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 15 juni 1999 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de kantonrechter te Eindhoven en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen om aan [verweerder] tegen kwijting te betalen een bedrag van ƒ 4.006,67, te vermeerderen met de wettelijke rente over ƒ 3.467,60 vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
Na een ingevolge een rolbeschikking van 5 augustus 1999 op 31 augustus 1999 gehouden comparitie van partijen heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 28 oktober 1999 een deskundigenonderzoek bevolen, een deskundige benoemd en een aantal vragen geformuleerd.
Na deskundigenbericht heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 22 juni 2000 de vordering afgewezen, [verweerder] in de kosten van het geding veroordeeld en dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Tegen beide vonnissen heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch.
Bij tussenvonnis van 17 maart 2004 heeft de rechtbank [verweerder] tot bewijslevering toegelaten.
Na enquête en contra-enquête heeft de rechtbank bij eindvonnis van 2 februari 2005 het vonnis van de kantonrechter van 22 juni 2000 waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [verweerder] niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen het vonnis van de kantonrechter te Eindhoven van 28 oktober 1999, [eiseres] veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 1.818,15, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.573,53 vanaf 15 juni 1999, [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het eindvonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindvonnis van de rechtbank heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van het (eind)vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch en tot verwijzing naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en afdoening.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiseres] was eigenares van een samengestelde IFA-motor met generator. Zij gebruikte deze voor de elektriciteitsvoorziening.
(ii) Begin september 1998 gaf [eiseres] [verweerder] opdracht om de klepafstelling en brandstof- en luchtfilters van het motorgedeelte te laten controleren. Vervolgens gaf zij op advies van [verweerder] opdracht om de zuigerveren van het motorgedeelte te vervangen.
(iii) Ter zake van de in dit kader verrichte werkzaamheden heeft [verweerder] op 25 april 1999 twee facturen gezonden voor (tezamen) ƒ 3.467,60.
3.2 [Verweerder] heeft betaling gevorderd van het bedrag van ƒ 3.467,60, vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De kantonrechter heeft een tussenvonnis gewezen, waarbij zij een deskundigenbericht heeft bevolen met betrekking tot de vragen, a. Welke defecten vertoont de onderhavige motor? b. Wat is de vermoedelijke oorzaak hiervan? c. Is herstel mogelijk? d. Welke kosten zijn daarmee gemoeid?
Bij eindvonnis heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat naar de vermelding van de deskundige de monteur van [verweerder] bij de montage van omstreeks 23 oktober 1998 de rubber/kunststof delen van de flexibele koppeling niet heeft gecontroleerd en daardoor niet heeft geconstateerd dat deze defect waren, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat er onbalans is ontstaan en de olieleiding is afgebroken (rov. 2.3). Zij heeft de vordering afgewezen.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis [verweerder] opgedragen tegenbewijs te leveren en in haar eindvonnis het eindvonnis van de kantonrechter vernietigd en [eiseres] veroordeeld aan [verweerder] € 1.818,15 c.a. te betalen.
3.3 De rechtbank heeft bij haar tussenvonnis, waartegen het beroep in cassatie niet is gericht, overwogen dat naar de stelling van [verweerder] hij op 23 oktober 1998 de overeengekomen werkzaamheden (en leveranties) heeft voltooid en op die dag alles heeft gecontroleerd en in orde heeft bevonden (rov. 5.6), dat uit de facturen blijkt dat [verweerder] daarna nog op 28 oktober 1998 ten huize van [eiseres] het motorgedeelte heeft nagekeken in verband met het aanlopen van de zuiger in de eerste cylinder en aan de zuigerveren nog wat werkzaamheden heeft verricht en voor de werkzaamheden op die dag niets in rekening heeft gebracht (rov. 5.7) en dat hij op 4 november 1998 weer ten huize van [eiseres] is geweest en de, in de facturen vermelde, schade aan het aggregaat heeft geconstateerd (rov. 5.8) De rechtbank heeft tevens overwogen dat tussen partijen als erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken vaststaat, dat het aggregaat na 23 oktober 1998 nog circa 1 uur en 40 minuten heeft gedraaid en dat geen van partijen bezwaar heeft gemaakt of grieven heeft aangevoerd tegen de constatering van de door de kantonrechter benoemde deskundige, dat tijdens laatstbedoelde draaiperiode de rubber/kunststofdelen van de flexibele koppeling zijn stukgegaan en als gevolg daarvan de oliesmeerleiding is stukgetrild, waardoor het hoofdlager geen smering heeft gekregen en is stukgelopen. Onweersproken door partijen heeft de deskundige de kosten van het herstel hiervan bepaald op in totaal ƒ 3.525,-- (rov. 5.9). De bezwaren van [verweerder] gelden, naar het oordeel van de rechtbank, niet de constatering van de onvolkomenheden - deze staan, blijkens hetgeen in rov. 5.9 is overwogen, tussen partijen vast - doch de opvatting van de deskundige dat een en ander voor rekening van [verweerder] dient te komen. Naar het oordeel van de rechtbank is tussen partijen niet in geschil dat de schade van 4 november 1998 is ontstaan door de koppeling, dat [verweerder] tevoren aan die koppeling had gewerkt en dat na die werkzaamheden de koppeling kapot is gegaan. Dit een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel - mede gelet op de stellingen van [verweerder] in eerste aanleg, dat de koppeling verweerd was en de visie van de deskundige, dat [verweerder] het verweerd zijn van de koppeling had moeten opmerken - dat [eiseres] vooralsnog is geslaagd in het door haar te leveren bewijs van het toerekenbare tekort geschoten zijn door [verweerder], te weten dat de koppeling kapot is gegaan doordat [verweerder] niet heeft onderkend, dat de koppeling verweerd was (rov. 5.11). De rechtbank heeft ten slotte geoordeeld dat [verweerder] het tegenbewijs dient te leveren, dat de koppeling niet verweerd was en kapot is gegaan door een defect aan de generator of door het op hoge toeren draaien van de generator zonder dat deze vermogen kon afgeven (rov. 5.12).
3.4 In haar, in cassatie aangevochten, eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat door de getuigenverklaringen noch door de meningen van de door [eiseres] ingeschakelde deskundigen duidelijk is geworden wat de oorzaak van het kapotgaan van de koppeling is geweest met vervolgens het in rov. 5.9 van het tussenvonnis geschetste gevolg. Nu vaststaat, aldus de rechtbank, dat de koppeling bij aflevering op 23 oktober 1998 niet verweerd was, moet sprake geweest zijn van of een defect aan de generator of een draaien van de motor (het tussenvonnis spreekt abusievelijk van generator) zonder afgifte van vermogen en is er onvoldoende bewijs dat [verweerder] bij de aflevering is tekortgeschoten. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat in de verhouding tussen partijen het nadien kapot gaan van de koppeling en de daaraan verbonden gevolgen in de risicosfeer van [eiseres] vallen (rov. 2.3).
3.5 Het middel klaagt dat de rechtbank door een aantal essentiële stellingen van [eiseres] niet te behandelen onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld. [Eiseres] heeft immers zowel in de eerste instantie als in hoger beroep aangevoerd dat [verweerder] ook bij de reparatiewerkzaamheden voorafgaand aan 23 oktober 1998 reeds in verschillende opzichten was tekortgeschoten, onder andere door een foutieve plaatsing van zuigerveren, het niet goed aandraaien van schroeven, een niet uitgelijnde aandrijfstang, een afgebroken of niet aangesloten olieleiding en het gebruik van geen dan wel verkeerde brandstof.
De klacht faalt. De rechtbank is, evenals de kantonrechter, ervan uitgegaan dat de schade aan de generator (het stukgelopen hoofdlager) veroorzaakt is doordat de rubber/kunststofdelen van de flexibele koppeling stuk zijn gegaan, als gevolg waarvan de oliesmeerleiding stuk is getrild, waardoor het hoofdlager geen smering heeft gekregen. De vraag of [verweerder] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen tot het verrichten van onderhoudswerkzaamheden, spitste zich derhalve toe op het stukgaan van de rubber/ kunststofdelen van de koppeling, die volgens het rapport van de door de kantonrechter benoemde deskundige versleten/verdroogd waren. Blijkbaar heeft de rechtbank in de stellingen van [eiseres] dat [verweerder] was tekortgeschoten door een foutieve plaatsing van zuigerveren, het niet goed aandraaien van schroeven, een niet goed uitgelijnde aandrijfstang, een afgebroken of niet goed aangesloten olieleiding en het gebruik van geen dan wel verkeerde brandstof geen (voldoende gemotiveerd) betoog gelezen dat ertoe strekte dat dáárdoor de rubber/kunststofdelen van de flexibele koppeling zijn stukgegaan (met alle gevolgen van dien). De rechtbank mocht daarom aan die stellingen voorbijgaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 8 september 2006.