ECLI:NL:HR:2006:AY0127
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over strafmotivering en rolverdeling binnen ondernemingen bij fraude
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1965, was betrokken bij een grootschalige fraude waarbij hij leiding gaf aan uitzendbureau [A] B.V. en het personeel betrok van [B]. De verdediging voerde aan dat de rolverdeling binnen de ondernemingen en de deskundigheid van de verdachte bij de straftoemeting in zijn voordeel meegewogen diende te worden. Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte zich verschuilde achter het standpunt dat hij niet kundig genoeg was voor het verwerken van de loonadministratie. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof dit standpunt voldoende had weerlegd, waarmee voldaan was aan de eisen van artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Daarnaast werd er gediscussieerd over de nadeelsberekening van de FIOD, die door de verdediging als te hoog werd bestempeld. Het Hof had vastgesteld dat van de bijna 295.000 uren die in de genoemde tijdvakken werden verloond, ruim 70 procent voor de fiscus werd verzwegen. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van een ernstige en omvangrijke fraude, waardoor het Hof niet verplicht was om in detail in te gaan op de exacte hoogte van het nadeel voor de fiscus.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat geen van de middelen tot cassatie kon leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de strafoplegging werd als passend en geboden beschouwd, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte onmaatschappelijk had gehandeld en schade had toegebracht aan de gemeenschap.