ECLI:NL:HR:2006:AY6709
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over inkeerbepaling en overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1945 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was vervolgd voor het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften, wat resulteerde in te weinig geheven belasting. De verdediging voerde aan dat de verdachte een beroep kon doen op de inkeerbepaling van artikel 69, lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), die strafvervolging uitsluit indien de schuldige alsnog een juiste aangifte doet. Het Hof verwierp dit verweer, omdat de verdachte niet op de hoogte was van de correctieaangiften die door een ander waren ingediend en hij geen opdracht had gegeven voor deze correcties. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist of onbegrijpelijk had geoordeeld en bevestigde dat de verdachte geen beroep op de inkeerbepaling toekwam.
Daarnaast werd in de zaak de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) besproken. Het Hof had vastgesteld dat de inzendtermijn met bijna tien maanden was overschreden, maar oordeelde dat de voortvarende behandeling in hoger beroep deze overschrijding compenseerde. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze conclusie niet begrijpelijk was, gezien de lange behandelperiode van de zaak in hoger beroep. Om doelmatigheidsredenen besloot de Hoge Raad zelf de zaak af te doen en de opgelegde straf te verminderen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en verlaagde de straf van de verdachte.