ECLI:NL:HR:2006:AY8047

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01585/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis wegens belaging door de Rechtbank te Amsterdam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 september 2006 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam, dat op 27 december 2005 was uitgesproken. De aanvrager was veroordeeld voor belaging tot een werkstraf van 120 uren, met een subsidiaire straf van 60 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke straf met een proeftijd van twee jaren. De aanvrage tot herziening werd ingediend door de aanvrager, geboren in 1969, die op dat moment woonachtig was in Nederland.

De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage op basis van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Volgens artikel 457 Sv kan een herziening alleen worden aangevraagd op basis van nieuwe feiten of omstandigheden die niet tijdens de oorspronkelijke rechtszitting aan het licht zijn gekomen. Deze feiten moeten van feitelijke aard zijn en moeten het ernstige vermoeden wekken dat, indien zij bekend waren geweest, de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest, bijvoorbeeld tot vrijspraak of een lichtere straf.

De Hoge Raad constateerde dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten van artikel 459 Sv, dat voorschrijft dat de aanvrage moet steunen op een feitelijke omstandigheid en een opgave van bewijsmiddelen moet bevatten. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrage niet-ontvankelijk was, omdat deze niet voldeed aan de wettelijke eisen. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere veroordeling door de Rechtbank te Amsterdam.

Uitspraak

5 september 2006
Strafkamer
nr. 01585/06 H
MR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 27 december 2005, nummer 13-043174/04, ingediend door:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager veroordeeld wegens "belaging" tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Bedoelde omstandigheden of omstandigheid moeten van feitelijke aard zijn.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niet een beroep op een feitelijke omstandigheid als hiervoor bedoeld en evenmin een opgave van bewijsmiddelen waaruit van zodanige omstandigheid kan blijken. De aanvrage kan daarom, gelet op het bepaalde in de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 5 september 2006.