ECLI:NL:HR:2006:AY8339
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Hoofdelijke aansprakelijkheid en schadevergoeding in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld voor afpersing en poging tot afpersing, met een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Daarnaast was de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor een schadevergoeding van € 55.000 aan de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces. De verdachte betwistte de vordering en stelde dat hij niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de verdachte hoofdelijke aansprakelijk was voor de schadevergoeding. Artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht stelt dat de rechter de maatregel van schadevergoeding kan opleggen indien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Het Hof had de betalingsverplichting van de verdachte kunnen bepalen op het toewijsbare gedeelte van het vastgestelde schadebedrag, en de beslissing behoefde geen nadere motivering, aangezien deze voortvloeit uit de wet.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen gronden waren voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Dit arrest benadrukt de toepassing van hoofdelijke aansprakelijkheid in strafzaken en de mogelijkheid voor de rechter om schadevergoeding op te leggen aan de verdachte, afhankelijk van de burgerlijke aansprakelijkheid.