ECLI:NL:HR:2006:AY8963
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Verjaring van strafvordering in relatie tot bijstandsfraude
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld voor bijstandsfraude, waarbij hij in de periode van 2 februari 1996 tot 1 juli 2000 opzettelijk gegevens had verzwegen om hogere bijstand te verkrijgen. De inleidende dagvaarding was op 6 november 2003 betekend, maar er was geen enkele daad van vervolging verricht in de zes jaren voorafgaand aan deze datum. Dit leidde tot de conclusie dat de verjaring van de feiten niet was gestuit, waardoor het recht tot strafvordering was vervallen voor de feiten gepleegd in de periode van 2 februari 1996 tot 5 november 1997.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het Hof, maar alleen voor zover het Openbaar Ministerie ontvankelijk was geacht in de vervolging van de verdachte voor de feiten die zich in de verjaringstermijn bevonden. De Hoge Raad verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor deze feiten en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbeoordeling van de strafoplegging voor de feiten die na de verjaringstermijn waren gepleegd. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de eerdere veroordeling voor de feiten buiten de verjaringstermijn in stand blijft.
De uitspraak benadrukt het belang van de verjaringstermijnen in het strafrecht en de noodzaak voor het Openbaar Ministerie om tijdig te handelen in vervolgingen. De zaak illustreert ook de complexiteit van bijstandsfraudezaken en de juridische nuances die daarbij komen kijken.