ECLI:NL:HR:2006:AY9169

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00016/06 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlof tot overdracht van stukken aan buitenlandse autoriteiten in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Arnhem. De zaak betreft een verzoek om verlof ex artikel 552p van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door een betrokkene die zich gevestigd heeft in een bepaalde plaats. De Rechtbank had verlof verleend aan de Rechter-Commissaris om stukken van overtuiging aan de Officier van Justitie ter beschikking te stellen, met de voorwaarde dat deze stukken teruggezonden worden zodra het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt. De betrokkene heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. V.C.A. van Wijk, advocaat te Nijmegen. De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de middelen van de betrokkene beoordeeld. Het eerste middel klaagt dat de stukken reeds ter beschikking zijn gesteld aan de verzoekende Staat voordat de beschikking onherroepelijk was. De Hoge Raad oordeelt dat aan het voorschrift dat de rechter verlof tot overdracht dient te geven, betekenis ontnomen wordt indien de stukken al voor de beslissing op het verlof aan opsporingsambtenaren zijn verstrekt. Hoewel deze klacht slaagt, leidt dit niet tot cassatie. De Hoge Raad concludeert dat de Rechtbank terecht verlof heeft verleend voor de overdracht van de stukken aan de Officier van Justitie met het oog op afgifte aan de Duitse autoriteiten. De betrokkene heeft geen strafvorderlijk belang aangetoond bij de klacht dat de autoriteiten reeds kennis hebben genomen van de stukken, aangezien zij enkel stelt dat zij hierdoor omzetverlies heeft geleden.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, omdat geen van de middelen tot cassatie kan leiden en er geen grond is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden beschikking.

Uitspraak

12 december 2006
Strafkamer
nr. 00016/06 B
IV/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Arnhem van 25 oktober 2005, naar aanleiding van een door de Rechter-Commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in voormelde Rechtbank, gevraagd verlof als bedoeld in artikel 552p, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[betrokkene], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft verlof verleend aan de Rechter-Commissaris om de stukken van overtuiging aan de Officier van Justitie ter beschikking te stellen en onder het voorbehoud dat bij afgifte aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen, dat deze stukken worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. V.C.A. van Wijk, advocaat te Nijmegen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het tweede, het derde, het vierde, het vijfde en het zesde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat reeds voordat de beschikking, waarbij het in art. 552p, tweede lid, Sv bedoelde verlof is verleend, onherroepelijk is geworden, de desbetreffende bescheiden ter beschikking van de verzoekende Staat zijn gesteld.
4.2. Aan het voorschrift dat de rechter verlof tot overdracht dient te geven wordt iedere betekenis ontnomen indien de stukken reeds voordat op het verzochte verlof onherroepelijk is beslist aan opsporingsambtenaren van de verzoekende Staat worden verstrekt (vgl. HR 19 maart 2002, NJ 2002, 580, rov. 3.6). In zoverre slaagt de klacht.
4.3. Dit behoeft in dit geval echter niet tot cassatie te leiden. Uit hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen volgt dat de Rechtbank verlof heeft kunnen verlenen tot het ter beschikking stellen van de stukken aan de Officier van Justitie met het oog op afgifte aan de Duitse autoriteiten. Daarvan uitgaande valt niet in te zien welk strafvorderlijk belang de betrokkene, die slechts stelt dat zij als gevolg van de gang van zaken een groot omzetverlies heeft geleden of nog zal lijden, heeft bij de klacht dat deze autoriteiten reeds kennis hebben kunnen nemen van de desbetreffende stukken.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2006.