ECLI:NL:HR:2006:AY9190

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03110/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest wegens niet-nakoming van art. 51 Sv in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld tot een maand gevangenisstraf voor mishandeling, maar de Hoge Raad oordeelde dat er ernstige twijfels bestonden over de naleving van artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit artikel vereist dat de verdachte en zijn raadsman op de hoogte worden gesteld van de zitting en de behandeling van de zaak. In het dossier bevonden zich brieven van het hof aan de raadsman, maar het vermoeden bestond dat deze brieven niet correct waren verzonden, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte niet op de juiste wijze was geïnformeerd.

De Hoge Raad benadrukte dat de niet-nakoming van dit voorschrift van groot belang is voor een geldige behandeling van de zaak. De rechter moet zich ervan vergewissen dat het voorschrift is nageleefd of dat er een uitzondering van toepassing is. In dit geval bleek uit het proces-verbaal van de terechtzitting dat noch de verdachte noch de raadsman aanwezig waren, en er was geen bewijs dat het voorschrift was nageleefd. Dit leidde tot de vernietiging van het bestreden arrest en de zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

De uitspraak van de Hoge Raad onderstreept het belang van een goede procesorde en de rechten van de verdachte in het strafproces. De beslissing om de zaak terug te verwijzen geeft de verdachte de kans om opnieuw te worden gehoord, met inachtneming van de juiste procedurele waarborgen.

Uitspraak

14 november 2006
Strafkamer
nr. 03110/05
AJ/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 augustus 2005, nummer 23/006002-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 14 december 2004 - de verdachte ter zake van 1. en 2. "mishandeling" veroordeeld tot één maand gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een deel van een voorwaardelijk opgelegde straf en heeft het voor het overige deel de proeftijd verlengd met één jaar.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.I. Hoogland, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv berustende beslissing als aan de Hoge Raad gepast voorkomt.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof niet heeft onderzocht of in hoger beroep art. 51 Sv is nageleefd.
3.2. Aan de cassatieschriftuur is gehecht een brief van het ressortparket Amsterdam van 10 mei 2005 gericht aan mr. M.I. Hoogland, inhoudende dat ervan wordt uitgegaan dat mr. Hoogland de verdachte in hoger beroep als raadsvrouwe zal bijstaan nu zij ook in eerste aanleg als zodanig is opgetreden, met het verzoek een stelbrief terzake naar de strafgriffie te sturen. Voorts is aan de cassatieschriftuur gehecht een brief van mr. M.I. Hoogland van 17 mei 2005 aan de strafgriffie van het Hof, die de mededeling inhoudt dat zij de verdachte als raadsvrouwe zal bijstaan. Bij de stukken van het geding bevindt zich het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Daarop staat vermeld: "afschrift aan raadsman verstrekt op 06-06-05". Voorts bevinden zich bij de stukken twee vrijwel gelijkluidende brieven van het Hof van 6 juni 2005 gericht aan mr. M.I. Hoogland, waarin de datum en het tijdstip van de behandeling van de strafzaak van de verdachte worden medegedeeld. De ene brief bevat een paraaf van de Griffier en de mededeling "Exemplaar bestemd voor het dossier", terwijl de andere brief een volledige handtekening van de Griffier bevat en de mededeling "Dit formulier s.v.p. meenemen".
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte noch diens raadsvrouw verschenen.
3.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, in het bijzonder de aanwezigheid in het dossier van de laatstgenoemde brief aan mr. Hoogland van 6 juni 2005, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep - anders dan uit hetgeen op het dubbel van de dagvaarding is vermeld, zou kunnen worden afgeleid - het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 Sv niet is nageleefd. Het is immers aannemelijk dat de hiervoor bedoelde brief aan mr. Hoogland het originele exemplaar betreft, hetgeen waarschijnlijk maakt dat deze brief per abuis in het dossier is gevoegd en niet naar mr. Hoogland is verzonden.
3.5. Het in het belang van de verdachte gegeven voorschrift van art. 51 Sv is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan. Dit is slechts anders indien de rechter voor wie de zaak is aangebracht in redelijkheid mag aannemen dat de verdachte geen prijs erop heeft gesteld, hetzij ter terechtzitting te verschijnen en aldaar door zijn raadsman te worden bijgestaan hetzij in zijn afwezigheid door zijn uitdrukkelijk gemachtigde raadsman het woord ter verdediging te laten voeren.
Een goede procesorde brengt voorts mee dat wanneer - zoals in het onderhavige geval - reden bestaat tot twijfel omtrent het nageleefd zijn van voormeld voorschrift, de rechter, alvorens nadat de zaak is uitgeroepen het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, zich ervan vergewist, dat hetzij voormeld voorschrift is nageleefd hetzij één der voormelde uitzonderingsgevallen zich voordoet.
Noch uit het bestreden arrest noch uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt echter dat het een of het ander is geschied.
Het middel, dat daarover klaagt, is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 14 november 2006.
Mr. Ilsink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.