ECLI:NL:HR:2006:AY9239

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00054/06 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank bij beklag ex artikel 552a Sv in relatie tot inbeslaggenomen voorwerpen

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) betreffende inbeslaggenomen voorwerpen. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om te beslissen op het klaagschrift van de klager, voor zover dit betrekking had op een telefoon die in beslag was genomen op grond van artikel 94 Sv. De rechtbank oordeelde dat, aangezien de strafzaak waarin de telefoon in beslag was genomen in hoger beroep bij het Gerechtshof aanhangig was, het Gerechtshof de bevoegde instantie was om het klaagschrift te behandelen. De rechtbank verklaarde zich echter wel bevoegd om kennis te nemen van het klaagschrift voor zover dit betrekking had op andere inbeslaggenomen voorwerpen, zoals geldbedragen en zakken muntgeld.

De Hoge Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en oordeelt dat de rechtbank terecht (gedeeltelijk) bevoegd was om kennis te nemen van het klaagschrift. De Hoge Raad wijst erop dat artikel 552a, derde lid, (oud) Sv bepaalt dat het klaagschrift zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming moet worden ingediend bij het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd. In dit geval was de strafzaak in hoger beroep bij het Gerechtshof, waardoor de rechtbank niet bevoegd was om het klaagschrift te behandelen voor de inbeslaggenomen telefoon.

De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard voor het klaagschrift met betrekking tot de telefoon, maar bevoegd was voor de overige inbeslaggenomen voorwerpen. De Hoge Raad verwerpt het beroep in cassatie, omdat geen van de middelen tot cassatie kan leiden en er geen grond is voor vernietiging van de bestreden beschikking.

Uitspraak

14 november 2006
Strafkamer
nr. 00054/06 B
IV/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 17 maart 2005, rekestnummer RK 04/1407, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] in 1954, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard te beslissen op het door klager ingediende beklag voor zover strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenstaande beschikking omschreven telefoon, het beklag gegrond verklaard voor zover strekkende tot teruggave aan klager van het in bovenstaande beschikking omschreven geldbedrag en de zakken muntgeld en het beklag voor het overige ongegrond verklaard.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. M.T. Wernsen, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat art. 552a, derde lid, Sv is geschonden, doordat de Rechtbank zich ten onrechte slechts gedeeltelijk onbevoegd heeft geacht kennis te nemen van het klaagschrift.
3.2.1. Het klaagschrift strekt tot teruggave aan de klager van drie zakken muntgeld, een geldbedrag van € 2.200,-, een geldbedrag van € 32.000,- en een telefoon.
3.2.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Uit het onderzoek in raadkamer is gebleken dat de in het klaagschrift genoemde telefoon in beslag is genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Voorts is gebleken dat [betrokkene 1] tegen het vonnis in de strafzaak in het kader waarvan de telefoon in beslag is genomen in hoger beroep is gegaan. Gezien het bepaalde in artikel 552a, tweede en derde lid Sv is in dat geval niet de rechtbank, maar het gerechtshof het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. De rechtbank is om die reden niet bevoegd kennis te nemen van het klaagschrift voor zover het betreft de telefoon. Het klaagschrift dient daarom voor wat betreft het beklag ten aanzien van de telefoon te worden gezonden aan het gerecht waarvoor de zaak thans wordt vervolgd.
Nu de ontnemingszaak nog niet is afgedaan is de rechtbank wel bevoegd tot kennisneming van het klaagschrift voor zover het zich richt tegen conservatoire inbeslagneming.
Gebleken is dat de door klager bedoelde geldbedragen op 27 april 2004 in het kader van de strafzaak met parketnummer 09/757049-04 tegen [betrokkene 1] op grond van artikel 94a, tweede lid Sv. conservatoir in beslag zijn genomen."
3.3. Art. 552a, derde lid, (oud) Sv - dat op het aan de orde zijnde punt niet verschilt van de thans geldende tekst - luidt:
"Het klaagschrift of het verzoek wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming der voorwerpen of de kennisneming der gegevens ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift of het verzoek is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen."
3.4.1. Het gaat in dit geding om het geval dat de strafzaak, waarin op de voet van art. 94 Sv een voorwerp - hier: de telefoon - inbeslaggenomen is, in hoger beroep aanhangig is bij het Gerechtshof en deze hoofdzaak dus voor het Hof wordt vervolgd als bedoeld in art. 552a, derde lid,(oud) Sv, en de ontnemingszaak, in het kader waarvan - de overige - voorwerpen op de voet van art. 94a, tweede lid, Sv inbeslaggenomen zijn, nog bij de Rechtbank aanhangig is, terwijl het bij de Rechtbank ingediende klaagschrift al deze voorwerpen betreft.
3.4.2. In een dergelijk geval is de rechtbank op grond van art. 552a, derde lid, (oud) Sv niet bevoegd tot kennisneming van het beklag voor zover het de op de voet van art. 94 Sv inbeslaggenomen voorwerpen betreft.
Een redelijke toepassing van art. 552a, derde lid, (oud) Sv brengt mee dat de rechtbank, als het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de ontnemingszaak wordt vervolgd in de zin van deze bepaling, wel bevoegd is tot kennisneming van het klaagschrift voor zover dat betrekking heeft op de voorwerpen die op de voet van art. 94a, tweede lid, Sv inbeslaggenomen zijn.
3.5. De Rechtbank heeft zich derhalve terecht (gedeeltelijk) bevoegd geacht kennis te nemen van het klaagschrift voor zover dit betrekking heeft op de voorwerpen die op de voet van art 94a, tweede lid, Sv inbeslaggenomen zijn.
Het middel faalt dus.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2006.
Mr. Ilsink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.