ECLI:NL:HR:2006:AY9239
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank bij beklag ex artikel 552a Sv in relatie tot inbeslaggenomen voorwerpen
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) betreffende inbeslaggenomen voorwerpen. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om te beslissen op het klaagschrift van de klager, voor zover dit betrekking had op een telefoon die in beslag was genomen op grond van artikel 94 Sv. De rechtbank oordeelde dat, aangezien de strafzaak waarin de telefoon in beslag was genomen in hoger beroep bij het Gerechtshof aanhangig was, het Gerechtshof de bevoegde instantie was om het klaagschrift te behandelen. De rechtbank verklaarde zich echter wel bevoegd om kennis te nemen van het klaagschrift voor zover dit betrekking had op andere inbeslaggenomen voorwerpen, zoals geldbedragen en zakken muntgeld.
De Hoge Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en oordeelt dat de rechtbank terecht (gedeeltelijk) bevoegd was om kennis te nemen van het klaagschrift. De Hoge Raad wijst erop dat artikel 552a, derde lid, (oud) Sv bepaalt dat het klaagschrift zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming moet worden ingediend bij het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd. In dit geval was de strafzaak in hoger beroep bij het Gerechtshof, waardoor de rechtbank niet bevoegd was om het klaagschrift te behandelen voor de inbeslaggenomen telefoon.
De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard voor het klaagschrift met betrekking tot de telefoon, maar bevoegd was voor de overige inbeslaggenomen voorwerpen. De Hoge Raad verwerpt het beroep in cassatie, omdat geen van de middelen tot cassatie kan leiden en er geen grond is voor vernietiging van de bestreden beschikking.