ECLI:NL:HR:2006:AY9496

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
41961
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van energiepremie en de vereisten voor een geldige aanvraag

In deze zaak gaat het om de toekenning van een energiepremie aan belanghebbende, die eigenaar is van een gerenoveerde boerderij. De Inspecteur had eerder besloten dat het energiebedrijf Essent terecht de aanvraag voor de energiepremie had afgewezen. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelt dat de voorwaarden voor de aanvraag van de energiepremie niet correct zijn nageleefd. De Regeling Energiepremie vereist dat een aanvraag compleet is en dat het energiebedrijf de aanvrager om aanvulling vraagt indien de aanvraag niet compleet is. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof niet had mogen oordelen dat de aanvraag van belanghebbende niet compleet was zonder dat zij eerst was verzocht om aanvullende gegevens te verstrekken. Dit betekent dat de beslissing van het Hof niet in stand kan blijven. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe beoordeling. Tevens wordt de Staat gelast om het griffierecht van belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

Nr. 41.961
6 oktober 2006
LB
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 mei 2005, nr. 02/04972, betreffende na te melden beschikking betreffende het niet-toekennen van een energiepremie.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
De Inspecteur heeft bij beschikking van 24 juni 2002 beslist dat energiebedrijf Essent terecht heeft geweigerd aan belanghebbende de door haar gevraagde energiepremie toe te kennen. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is eigenaar van boerderij A te Z. De boerderij is gerenoveerd. Gedurende de renovatie zijn vloerisolatie, spouwmuurisolatie, dak- of vlieringisolatie en HR++-glas aangebracht. Belanghebbende heeft bij brief van 10 mei 2002 verzocht om toekenning van energiepremie betreffende de plaatsing van de energiebesparende voorzieningen. Deze aanvraag is door het energiebedrijf afgewezen. Op het door belanghebbende gedane verzoek aan de Inspecteur hierover een uitspraak te doen, heeft de Inspecteur bij beschikking als bedoeld in artikel 36p, lid 3, van de Wet belastingen op milieugrondslag (tekst 2000-2003) beslist dat de aanvraag terecht is afgewezen. Bij uitspraak heeft de Inspecteur het door belanghebbende tegen deze beschikking gemaakte bezwaar afgewezen.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt welke voorzieningen wanneer zijn aangebracht, en ten aanzien van welke voorzieningen zij meent recht te hebben op energiepremie.
3.3. Voorzover de klachten dit oordeel bestrijden op de grond dat niet in geschil was dat de litigieuze voorzieningen zijn aangebracht, berusten zij op een onjuiste lezing van 's Hofs uitspraak. 's Hofs oordeel heeft daarop geen betrekking.
3.4. Voor het overige strekken de klachten ten betoge dat het Hof belanghebbende ten onrechte rauwelijks heeft tegengeworpen dat zij het Hof niet heeft voorzien van voldoende gegevens om de aanspraak op energiepremie te kunnen beoordelen.
3.5. In de Regeling Energiepremie, welke onderdeel uitmaakt van een tussen de Staat der Nederlanden, EnergieNed en de energiebedrijven gesloten convenant, is in artikel 4 vermeld welke gegevens dienen te worden verstrekt bij of in een aanvraag, wil deze geaccepteerd kunnen worden. Vereist wordt onder meer dat het aanvraagformulier juist en volledig wordt ingevuld en wordt vergezeld van alle bescheiden die op grond van het aanvraagformulier dienen te worden meegezonden.
Artikel 5 van de Regeling Energiepremie bepaalt:
"1. Indien de aanvraag niet compleet is verzoekt het energiebedrijf binnen vier weken na de indiendatum de aanvrager om de aanvraag aan te vullen.
2. De aanvrager heeft vier weken de tijd om aan dit verzoek te voldoen. Het energiebedrijf kan schriftelijk verlenging van deze termijn toestaan.
3. De aanvraag is na aanvulling compleet als de aanvraag na aanvulling voldoet aan artikel 4 lid 1.
4. Indien de aanvraag na aanvulling compleet is dan geldt de indiendatum van de aanvraag als acceptatiedatum.
5. Indien de aanvraag, na het verstrijken van de in lid 2 bedoelde termijn, nog niet compleet is, accepteert het energiebedrijf de aanvraag niet. Dit wordt aan de aanvrager meegedeeld binnen vier weken nadat de in lid 2 bedoelde termijn is verstreken."
3.6. Nu de energiebedrijven de in de Regeling Energiepremie opgenomen voorwaarden aan de burger bekend hebben gemaakt, is de inspecteur bij het beoordelen van de juistheid van een beslissing van het energiebedrijf op een premieaanvraag aan de Regeling Energiepremie gebonden voorzover deze voor de belanghebbenden gunstiger is dan de wettelijke bepalingen.
3.7. Uit 's Hofs uitspraak noch uit de stukken van het geding blijkt dat het energiebedrijf of de Inspecteur belanghebbende heeft verzocht haar aanvraag aan te vullen met in het aanvraagformulier aangeduide gegevens of bescheiden die antwoord zouden geven op de hiervóór in 3.2 vermelde vragen. Nu de Regeling Energiepremie inhoudt dat op een aanvraag niet negatief kan worden beslist wegens ongenoegzaamheid van de door de aanvrager verstrekte gegevens indien de aanvrager niet eerst is gemaand de ontbrekende gegevens aan te vullen, had het Hof de beslissing van de Inspecteur niet zonder meer in stand mogen laten op de daartoe door het Hof gebezigde grond. De daartegen gerichte klachten slagen derhalve.
3.8. Uit het hiervóór in 3.7 overwogene volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe beoordeling van de zaak in volle omvang.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 414.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, de vice-president D.G. van Vliet en de raadsheer P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2006.